DutchSpanishDanishEnglishFrenchGerman ItalianPortugueseRussian
INTERMEDIAIR 22e jaargang 10 - 7 maart 1986
lora
Hier nestelt nog de soepschildpad, zwerft de tapir door de bossen en wordt de dageraad begroet door het onheilspellende lawaai van de brulaap. Dit is Costa Rica, een land met opmerkelijke natuurlijke rijkdom, een oase in het overwegend door oorlogs­ge­weld geteis­ter­de Midden-Amerika.






Gideon van Melle

Paradijs voor ecologen

Costa Rica

Tussen de keerkringen, in de nauwe verbin­ding van Noord- en Zuid-Amerika, ligt Costa Rica. Het is een waar paradijs voor natuur­liefhebbers en ecologen. Door zijn unieke ligging en een gebergteketen die oprijst tot vierduizend meter hoogte boven de zeespie­gel, kent het land een groot aantal variaties in klimaten, die op hun beurt gunstige levens­omstandigheden scheppen voor planten en dieren van grote verscheidenheid. Mede doordat in Costa Rica Zuid- en Noord-Amerika elkaar ontmoeten, is dit een land van superlatieven in soortenrijkdom van flo­ra en fauna. Gelet op de grootte van het land (slechts anderhalf maal zo groot als Neder­land), heeft het de grootste soortenrijkdom per eenheid van oppervlakte in vogels, amfi­bieën, vlinders en andere insecten. Alleen al het Nationale Park El Corcobado met een oppervlakte van zo'n 250 vierkante kilometer heeft 285 vogelsoorten, 500 boomsoorten, 139 soorten zoogdieren (waaronder tapir, tij­gerkat, pekari, jaguar, brulaap, slingeraap, titi-aap en kapucijnaap) en tussen de vijf- en tienduizend insectensoorten. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Costa Rica vele natuuronderzoekers aantrekt uit de Verenigde Staten en Europa, en dat het land vele onderzoekscentra bezit op het gebied van tropische ecologie, landbouw, bosbouw en veeteelt. De Costaricanen zelf onderken­nen de grote waarde van hun natuurlijke hulpbronnen en reeds in het begin van de jaren zestig werd een Dienst van Nationale Parken in het leven geroepen. Met als resultaat dat het land nu ongeveer zes procent van zijn grondgebied tot nationaal park of anders­zins beschermd heeft verklaard. Hieronder vallen verschillende vulkanen, maritieme parken met koraalriffen, laaggelegen tropisch regenwoud, bergwouden, moerasgebieden, ei­landen (met broedkolonies van zeevogels), kustvlakten met estuaria en stranden waar zeeschildpadden jaarlijks hun eieren leggen.


Onontdekte soorten

Twee van zulke stranden: Nancite aan de Stille Zuidzee en Tortuguero aan de Atlanti­sche Oceaan zijn over de hele wereld be­roemd geworden door de films die gemaakt zijn van de massale landingen (arribadas) van zeeschildpadden in de maanden juli tot okto­ber, wanneer ze hun fabelachtige reis door de oceanen afleggen om terug te keren naar de piepkleine strandjes in Costa Rica, waar ze ooit werden geboren. Daar graven ze een nest waarin ze honderd tot tweehonderd eieren deponeren.

Twee tot drie maanden later kruipen de klei­ne schildpadjes. die in de palm van een hand passen, uit de eieren en beginnen hun odyssee naar volwassenheid. In de eerste maanden wordt hun leven voortdurend bedreigd door gieren, fregatvogels, neusberen, barracuda's, haaien en krabben. De enkele vrouwtjes die na dertig jaar de geslachtsrijpe leeftijd berei­ken, zullen dan weer terugkomen naar het­zelfde strand, en de cyclus is voltooid. Zo'n arribada betreft enkele duizenden schildpad­den, die op maanloze nachten aan land ko­men en vaak de nesten die de vorige nacht zijn gegraven in hun enthousiasme weer openmaken. Een spectaculair schouwspel, dat echter door de verborgen ligging van de stranden pas sinds een jaar of dertig voor de wetenschap bekend is.

Zo zijn er nog veel meer onbekende dingen in Costa Rica. In de tropische regenwouden speelt het leven zich voornamelijk af in de toppen van de bomen, waar het zonlicht nog doordringt. Dit kronendak, op zo'n 35 meter boven de grond met uitschieters tot wel 65 meter, is voor mensen nagenoeg ontoeganke­lijk. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de grootste rijkdom aan insectensoorten, kleine reptielen en amfibieën nog onontdekt in deze groene wereld leeft.

In het reservaat la Selva (het woud) zijn ecologen al een aantal jaren bezig juist deze bovenste laag van het regenbos te onderzoe­ken met behulp van allerlei ingewikkelde constructies van loopbruggen, aluminium kooien en bergbeklimmingsuitrustingen. Het onderzoek is daarom zo belangrijk, omdat het regenbos met een verontrustende snel­heid verdwijnt. Daarmee raken ook de bewo­ners van dit bos hun woonplaats kwijt en sterven uit, vaak voordat ze ooit door de mens zijn ontdekt.

Dit is niet alleen een verlies voor de zuivere wetenschap maar vooral voor de toegepaste landbouwwetenschappen, waarin veel studie wordt gedaan naar biologische bestrijding van ziekten en plagen. Het uitsterven van insecten, spinachtigen, schimmels en hogere planten kan een onherstelbaar verlies beteke­nen aan genetisch materiaal. Veel van dit onderzoek wordt verricht op het tropische landbouwcentrum voor onderzoek en onderwijs (CATIE), aan de voet van de vulkaan Turrialba. Het centrum huisvest on­derzoekers en studenten uit heel Midden- en Zuid-Amerika en er wordt onderzoek ver richt naar nieuwe milieuvriendelijke landbouwsystemen voor de tropen, naar nieuwe landbouwgewassen en houtsoorten welke resistent zijn tegen ziekten en plagen en bovendien is aangepast aan het moderne, meer westers gerichte leven in de latijnsamerikaanse landen. Ook wordt, zoals reeds vermeld, veel aandacht besteed aan de biologische bestrijding van ziekten en plagen.


natuurlijke hulpbronnen

Door de aanwezigheid van een geologisch jong gebergte met vulkanische activiteit, heeft Costa Rica de mogelijkheid vele gewassen te telen. Op de koelere, hoge berghellingen van de vulkanen Irazu, Poas en Turrialba worden veel tuinbouwgewassen, afkomstig uit onze gematigde streken en de Andes, geteeld. In de lagere delen van het land groeien meer tropische of subtropische gewassen. Een rijke schakering dus: van kropsla tot PaImhart en van appels tot bananen. Natuurlijk kent ook Costa Rica de vele moeilijkheden van tropische landen op het gebied van landbouw: te weinig vruchtbare grond, te heuvelachtig voor mechanisering, te veel schade door slagregens, afspoeling, schimmels, vraat door insecten en vogels. Bovendien zijn er de meer economische problemen, zoals de totale afhankelijkheid van wereldmarktprijzen voor hun grootste exportproducten koffie en bananen. Op het ogenblik profiteert Costa Rica vanwege de droogte in Brazilië van de tijdelijk hoge koffieprijzen, maar de bananenteelt wordt steeds meer onrendabel door verminderde vraag in westerse wereld, hogere productiekosten de aanwezigheid van schimmelziekten. Multinationale plantageondernemingen als Standard Fruit Co. zijn dan ook bezig zich terug te trekken uit Costa Rica of de productie om te buigen naar palmolie voor gebruik op de nationale markt.

Het belangrijkste probleem voor efficiënte en mechaniseerde landbouw in Costa Rica zijn de bodemvruchtbaarheid en de steile hellingen. Slechts tien procent van het vasteland van Costa Rica heeft vruchtbare en vlakke bodems met uitgesproken productieve landbouwgronden. Deze gebieden zijn vrijwel allemaal in het bezit van grote rijstboeren multinationals.


Het land werd door Columbus ontdekt op laatste reis en door hem Costa Rica (rijke, weelderige kust) genoemd omdat hij dacht dat er veel rijkdom aan goud en zilver te halen zou zijn. Dit bleek echter niet het geval: de enige rijkdom van Costa Rica bestaat uit zijn natuurlijke, vernieuwbare hulpbronnen: de vegetatie en de daarin verborgen levende dierenwereld. Door het ontbreken van grote beschavingscentra en de ontoegankelijkheid van het land heeft Costa Rica van het begin af aan nooit zo in de belangstelling van het moederland Spanje gestaan. Gedurende de tweede helft van de zestiende eeuw kwamen enkele Spaanse families zich vestigen in de centrale vallei, waar een goed klimaat heerste en de bodem redelijk vrachtbaar was. De stad Cartago, aan de voet van de vulkaan Irazu, werd de eerste hoofdstad van het land. De plaatselijke Indiaanse bevolking werd al spoedig verdreven of stierf aan de door de Europeanen meegebrachte ziekten. Het gevolg is dat Costa Rica vrijwel geen Indiaanse bevolking meer heeft. Enkele stammen leven nog in moeilijk toegankelijke gebieden.

Die eerste koloniale tijd werd zeker niet gekenmerkt door overvloed en veelal werd de landbouwmethode van de Indianen overge­nomen en werden de inheemse voedselgewassen door de Spanjaarden in hun dagelijks menu opgenomen. Zo ontstond het nu overal in Latijns-Amerika bekende basisvoedsel: arroz con frijoles (rijst met bonen) en tortillas de maiz (maïspannenkoekjes). De bonen, maïs en rijst werden in een rotatie­systeem verbouwd, waarbij een klein bosper­ceel werd gekapt, gebrand en schoongemaakt. Hierop werden gedurende twee tot drie jaar de drie gewassen in afwisseling gezaaid. Daarna, wanneer de opbrengst te klein werd, liet men de akker met rust. Na een tiental jaren was de bodemvruchtbaarheid weer voldoende hersteld om opnieuw in gebruik te kunnen worden genomen. Alleen op de rijke jonge vulkanische gronden was de bodem zó vruchtbaar, dat permanent een goede oogst van de akkers kon komen. Elders moest men telkens nieuwe stukken bos omhakken en afbranden, en zó verspreidde de bevolking zich langzaam vanuit enkele oorspronkelijke nederzettingen.


Ommekeer

Tot de komst van de plantagebouw van vooral koffie verliep deze verspreiding zonder problemen en was er altijd wel een goed stukje grond in Costa Rica te vinden. De koffieboeren namen echter steeds meer de beste stukken land in beslag en werden steeds machtiger en rijker door de hoge prijzen van de koffie op de wereldmarkt in de tweede helft van de vorige eeuw. De kleine, arme boeren moesten het veld ruimen en hun heil zoeken op minder vruchtbare en vooral stei­lere bodems, buiten de centrale vallei. Later, voornamelijk tussen de twee wereldoorlogen, werden grote stukken moerassig kustland opgekocht door de bananenindustrieën en op grootschalige wijze geschikt gemaakt voor gemechaniseerde landbouw door de aanleg van dijken, spoorwegen en drainagekanalen. Op dezelfde wijze konden de rijke rijstboeren en veehouders steeds meer land ontginnen. De opkomst van de fast food industrie in de Verenigde Staten bracht de vraag naar goedkoop vlees met zich mee en al gauw ging de vleesindustrie zoeken naar goedkopere landen waar ze hun hamburgervlees konden produceren. Guanacaste, in het noordwesten van Costa Rica, kent een droog en heet klimaat en be­hoort geografisch en demografisch méér tot Nicaragua. Het is van oudsher een streek van grote haciënda's in de traditie van Mexico. De extensieve veeteelt heeft altijd al een grote aantrekkingskracht gehad voor de Amerikaanse boeren van Spaanse afkomst, gezien de geringe investeringen die er voor nodig zijn en het stoere imago van het cowboy­leven. De extensieve veeteelt bleef al spoedig niet meer beperkt tot de droge gebieden, maar breidde zich snel uit over het gehele land, met nare gevolgen als overbeweiding en versnelde erosie.


Costa Rica heeft zich altijd onderscheiden van de rest van Midden-Amerika door zijn gebrek aan een extreem rijke en arme klasse; hieraan dankte het land zijn traditie van democratie en pacifistische politiek. Echter, de toenemende bevolkingsdruk gecombineerd met de afname van vruchtbaar land door erosie, verstedelijking en de boom in beefproduktie heeft in Costa Rica een ommekeer gebracht, die zich elders in Latijns-Amerikaan al veel eerder had voltrokken. Rijke veeboeren geven stukken bos in bruikleen aan arme kleine boeren, die het land moeten ontginnen en voor twee of drie jaar mogen verbouwen. Daarna krijgen ze een nieuw stuk bos en wordt de oude akker met gras ingezaaid en komt bij de haciënda. Ook worden vele kleine boeren voor weinig geld uitgekocht, waarna hun land wordt ingezaaid met gras. Het resultaat is een steeds kleiner oppervlak aan cultuurland, een steeds groter wordende arme klasse zonder eigen grond met aan de andere kant steeds meer grootgrondbezitters.


Roof bouw

Het gebrek aan land en de explosieve bevol­kingsgroei op het platteland hebben een enor­me trek naar de hoofdstad San José tot gevolg gehad, met de daaraan verbonden problemen van verpaupering, werkloosheid en crimina­liteit. De sterk groeiende conglomeratie van San José en omliggende kleine stadjes in de centrale vallei heeft veel -ruchtbare landbouwgrond doen verdwijnen; een verschijn­sel dat men wel betonerosie noemt.

Deze vorm van erosie is echter lang niet zo erg als de erosie ten gevolge van de zware tropische slagregens op de van de bescher­mende vegetatiebedekking ontdane bodem. Overbegrazing, het in cultuur brengen van te steile hellingen, ontbossing, branden van wei­degronden zijn de directe oorzaken van dit verschijnsel, waarbij de bovenlaag van de aarde door de regen wordt losgeslagen en afgespoeld. De rivieren nemen de toplaag mee, die uiteindelijk in zee terechtkomt. Op zijn weg naar de monding kan de meegevoer­de grond ook nog in de laagvlakten grote schade aanrichten door het dichtslibben van de rivieren, irrigatiekanalen, estuaria en ha­vens.

Door het verdwijnen van de natuurlijke, meerlagige vegetatie in de bovenloop, en de brongebieden raakt het hele watersysteem ontregeld en stroomt er óf te weinig of te veel water de kustvlakten in. Het gevolg is dat perioden van droogte afgewisseld worden door grote overstromingen. Het regenwater wordt niet meer vastgehouden door de regen­bossen maar stroomt snel af naar zee. Al deze verschijnselen zijn bijna onverbreke­lijk verbonden met tropische landen in de Derde Wereld en inherent aan een poging een failliete of bijna failliete economie te redden door roofbouw op de natuurlijke en ver­nieuwbare hulpbronnen.


image001In Costa Rica heerst gelukkig een redelijk besef wat betreft natuurbescherming en na­tuurbehoud, mede door de invloed van Amerikaanse natuurliefhebbers en de nauwe banden tussen de universiteiten van de VS en Costa Rica. Door het vroegere staflid van de natuurbeschermingsorganisatie van Costa Alexander Bonilla Duran, wordt op het ogenblik een poging ondernomen om - in navolging van de West-Duitse Grünen - een ecologisch gerichte politieke partij op te richten. Deze Partido Verde hoopt bij de verkiezingen van voorjaar 1986 een zetel te halen in volksvertegenwoordiging.


Tot nu toe is veel op het gebied van natuurbescherming en -behoud tot stand gekomen )or technische en financiële steun van internationale ontwikkelingsorganisaties als US-AID (United States Agency for International development), DGIS (Directoraat­generaal Internationale Samenwerking) van Nederland en particuliere natuurbeschermingsorganisaties als de Tinker Foundation, the Zoological Society of New York, the Caribbean Conservation Corporation en internationale Natuurbeschermingsorganisaties als World Wildlife Fund en UNEP (United Nations Environmental Program).

Steeds meer komt men echter tot de overtuiging dat giften of buitenlandse expertise slechts lapmiddelen zijn. Op de lange termijn elpen ze niet, omdat er politiek gezien geen steun uit het land zelf komt. Een politieke partij als de Partido Verde zou echter door middel van een afgevaardigde in het parle­ment de landelijke planning op het gebied 'an het gebruik van natuurlijke vernieuwbare hulpbronnen kunnen ombuigen naar een op de zeer lange termijn gerichte strategie. Dit rationele gebruik van de bronnen kan geschieden door een betere wetgeving op het gebied van landgebruik, gebruik van landbouwvergiften en -meststoffen. Ook zouden concessies voor houtkapbedrijven moeten oorden gekoppeld aan aanplantverplichtingen.

Door versnippering van de verantwoordelijkheid voor veel van zulke aangelegenheden en [oor de onderbrenging van diverse landbouwprojecten met gelijke doelstellingen bij verschillende diensten en instituten is een totaal verwarrende situatie ontstaan. Gebrek an coördinatie en competitie tussen donorlanden doen vele projecten niet verder ko­nen dan het onderzoekstadium. De rapporten met bevindingen en adviezen verdwijnen n de archieven, om er vaak niet meer uit te komen. De daadwerkelijke uitvoering van de adviezen komt in het slop doordat men de methoden van onderzoek niet vertrouwt, of omdat de oppositiepartij inmiddels aan de macht is gekomen. Het volgende project doet alles weer over, zonder dat er iets aan de bestaande toestand verandert.


Nationale parken

Costa Rica trekt door zijn relatief rustig politiek klimaat en zijn geografische ligging vooral noordamerikaanse natuuronderzoekers en ecologen aan. Zij beschouwen dit tropische gedeelte van de nieuwe wereld zo'n beetje als hun achtertuin. Veel universiteiten in de Verenigde Staten sturen hun studenten naar on­derzoekscentra of nationale parken in Costa Rica om daar praktisch onderzoek te verrich­ten. Ook Nederland is bezig met onderhande­lingen over nauwe samenwerking tussen de Landbouwhogeschool te Wageningen en het Tropisch Landbouwcentrum voor onderzoek en onderwijs CATIE te Turrialba. De bedoe­ling is een uitwisseling van studenten tot stand te brengen en overdracht van kennis van tropische landbouw en ecosystemen in beide richtingen.

Het in stand houden van nationale parken en reservaten is kostbaar. Het land moet worden aangekocht van particulieren, dorpen moeten worden verplaatst, er moet voor vervangende landbouwgrond worden gezorgd en daarna moet het gebied worden beschermd en onder­houden. In nationale parken moet een zekere infrastructuur worden opgebouwd om ze toe­gankelijk te maken voor toeristen en onder­zoekers. In Costa Rica is veel geld als eenma­lige gift beschikbaar gesteld door stichtingen en jaarlijks krijgt de Dienst Nationale Parken een budget uit de rijkspost, aangevuld door financiële hulp uit het buitenland. Toch is er bij lange na niet voldoende geld om de dienst optimaal te laten werken. In afgele­gen parken heeft men vaak overlast van illegale landbouw door kleine boeren, die soms zijn gevlucht uit Nicaragua of uit andere overvolle landbouwgebieden. Illegale marihuanateelt komt voor en ook goudzoekers, stropers en vissers zoeken graag hun heil in de wildernis.

boomkikkerDit is niet zo ongebruikelijk, gezien de wetge­ving aangaande landgebruik in Latijns-Amerika. Van oudsher trachten de regeringen in pionierslanden de ontginning van het land te bevorderen. Zo ook in Costa Rica. Iedereen die kan bewijzen dat hij een stuk land be­bouwt, heeft een zeker recht op dit land. Hierin bestaat een aantal gradaties met elk hun specifieke rechten, maar het komt erop neer dat het bezit van land waarop de natuur­lijke vegetatie staat (bos) belastingtechnisch onvoordeliger is dan ontgonnen land. Bovendien bestaat altijd de kans dat dit land in bezit wordt genomen door illegale boeren, precaristas ('krakers'), die snel een omheining kappen of het hele stuk bos ontginnen en zó rechten verwerven om op dit land te blijven. Dit is niet het geval in de nationale parken en reservaten, waar andere wetten gelden, maar de schade is vaak groot en op korte termijn onherstelbaar.


Goud

Grote schade wordt ook aangericht door de goudzoekers, die zich voornamelijk in het Park Corcobado op het schiereiland Osa in het zuidwesten van Costa Rica ophouden. Dit nationale park telt 362 vierkante kilome­ter en is een van de wildste en meer gevarieer­de natuurgebieden van het land. Het bezit ruim zestig kilometers zandstrand aan de Stille Oceaan, grote raffiapalmmoerassen en uitgestrekte bergachtige gebieden met ongerept tropisch regenwoud. Vier grote en woeste ri­vieren ontspringen in dit berggebied en stro­men door het park naar zee.

Juist in dit gebied hebben de goudzoekers of oreros zich geconcentreerd. Het exacte aantal is niet bekend, maar men schat hun totaal op ten minste tweeduizend. Met hun goudpannen zoeken ze naar het stofgoud en de goud­korrels die deze rivieren meevoeren uit de bergen. Dammen worden aangelegd in de beddingen en de oevers af- en ondergraven, waardoor hele beboste hellingen het water inglijden.

Ook worden grote stukken bos afgebrand voor het planten van maïs en bonen en er wordt in het park gejaagd, zodat de wildstand zienderogen vermindert. Vooral de herten en zwijnen zijn het slachtoffer van de oreros, waardoor de jaguar zijn natuurlijke prooi ziet verdwijnen. Herhaaldelijk is het reeds voor­gekomen dat de paarden van de parkwachters door jaguars zijn aangevallen en gedood. Ook het leven in de rivieren wordt ernstig ver­stoord door de dammenbouw en het goud zoeken. Eenmaal heeft een treffen plaatsgevonden tussen de goudzoekers en de parkwachters, dat uitmondde in een tragische schietpartij waarbij een goudzoeker ernstig werd ver­wond. Men begrijpt nu dat gewelddadige ac­ties niet de oplossing vormen voor dit pro­bleem en men zoekt naar een vreedzamer manier.


Aan de andere kant van Costa Rica, aan de Caribische kust, ligt een ander groot natio­naal park: Tortuguero. Het park bezit dertig kilometer strand, waar de soepschildpad en de lederschildpad nestelen. Het bezit vele lagunes, estuaria met mangrovebossen, rivie­ren, moerassen en laagland regenbos en is met vijf- a zesduizend millimeter regen per jaar één van de natste gebieden van Costa Rica. Het is de Amazone van Costa Rica, met donkergroene stille kreken, brede traag stro­mende rivieren, omzoomd door galerijbossen, eindeloze moerassen en ondoordringba­re mangrovebossen. Hier wordt de stilte slechts verstoord door immense onweersbui­en, waarbij de hemel in alle windstreken wordt verlicht door de bliksem en het lawaai van de vallende regen slechts wordt over­stemd door de donder wanneer vlakbij een boom wordt getroffen. Hier zwerft nog de Tapir in redelijke aantallen door de bossen en wordt de dageraad begroet door het onheilspellende lawaai van de brulapen. Vele vogelsoorten worden er gevonden, waarvan de spectaculairste soorten de macao's, of ara's en toekans zijn. De rivieren zijn hier de wegen waarover de plaatselijke bevol­king - een mengeling van Miskita-indianen en negers - zich verplaatst in kano's, gemaakt van uitgeholde boomstammen. Langs de kant van de rivieren kan men kaaimannen, kroko­dillen en zoetwater­schildpadden tegenko­men, die zich in de zon koesteren op de vele boomstronken in het water. Het park is ook zeer rijk aan waad- en watervogels. Witte koereigers en zilverreigers springen het meest in het oog. Tortuguero trekt dan ook vele vogelliefhebbers.

Sinds de onlusten in Nicaragua en de daar­door ontstane vluchtelingenstroom naar Cos­ta Rica heeft dit park veel last van 'krakers', naast de vanouds aanwezige stropers van kro­kodillen, kaaimannen, boa's, zeeschildpad­den en schildpadeieren.


Toerisme

Eén mogelijkheid meer geld te krijgen voor de bescherming en instandhouding van al deze natuurgebieden, is de bevordering van het internationale toerisme. Tot nu toe is het toerisme in Costa Rica vrij kleinschalig en voornamelijk gericht op de binnenlandse va­kantieganger en de noordamerikaanse rijke toerist. Op kleine schaal worden expedities georganiseerd voor vogelliefhebbers en kan men wildwatertrektochten houden in kano's of rubbervlotten op enkele grote rivieren. Ook bestaan er speciale hotels voor sportvis­sers en aan de westkust staat een tiental luxe hotels voor exclusief strandtoerisme. Verder is de opvangmogelijkheid zó primitief, dat het land hoofdzakelijk low budget­reizigers trekt uit de westerse wereld. Georganiseerde reizen vanuit Europa begin­nen net van de grond te komen en een alge­meen gehoorde klacht is dat de prijzen (afge­stemd op de VS) te hoog zijn en het comfort te gering. Nog geen massatoerisme dus, wel een steeds grotere bewustwording van de mo­gelijkheden voor dit soort toerisme, gekop­peld aan korte bezoeken aan de wat gemakke­lijker toegankelijke nationale parken, zoals de vulkaan Poás, het strandpark Manuel Antonio en riviertrips naar Tortuguero. Massatoe­risme, hoe onaantrekkelijk ook voor de na­tuurliefhebber, is vaak een van de belangrijkste bronnen van inkomsten voor landen met een grote schat aan natuurschoon, tropische stranden en exotische diersoorten. Wanneer dit toerisme in de juiste banen wordt geleid, hoeft het niet schadelijk te zijn voor de natuur, maar kan zelfs bijdragen tot verbetering en instandhouding ervan, zodat de beschermde gebieden in Costa Rica ook in de toekomst beschermd kunnen blijven en de natuurliefhebber of -onderzoeker ook nog aan zijn trekken kan komen.


Valid HTML 5! Correct CSS!