AMAZONIA - BRASIL

DE RIVIER

Het vliegtuigje landt in Leticia, in het uiterste zuidoosten van Colombia.

Leticia: poort naar de zuidelijke tak van de Amazone. Het punt waar drie landen bij elkaar komen: Perú, Brazilië en Colombia. Havenstad, pioniersstad en smokkelcentrum. In een tweetal uren zijn we vanuit het kille en miezerige Bogotá, op 2200m hoogte, afgedaald in het broeierige oerwoud op 30m boven zee. Als we in de late morgen uit het vliegtuig stappen, ruikt de lucht naar regen, bloemen en de typische rottende geur van het regenbos.

De Marcia Maria De ongeplaveide straten zijn doorgroefd met geulen en het gras staat manshoog op de nog onbebouwde percelen tussen de slordig opgetrokken bungalows van B2-blokken en golfplaat. Het is heet en we voelen ons weer thuis. De truien kunnen uit en de mouwloze T-shirts, niet schoner of vuiler dan de kleren van de plaatselijke bevolking, geven ons dat gevoel van vrijheid waar de reiziger voor naar de tropen gaat. Op weg naar Brazilië zijn we! Het land met de magische roep van avontuur, ongerept natuurschoon en eindeloze afstanden.

We kunnen echter niet meteen de grens over, wat onze Amerikaanse reisgenotes hebben een visum nodig en we zullen in deze Colombiaanse grensplaats moeten overnachten. Er is slechts één hotel. Luxueus en verzamelpunt voor de notabelen van de streek. In onze ogen zien ze er allemaal uit als cocaïnesmokkelaars.

We besluiten buiten het centrum van het plaatsje een kamer te nemen in een soort pension. De kamers komen allemaal uit op een patio, waar de Italiaanse eigenaars hun overtollige huisraad hebben neergegooid. Ze houden er hun kippen en varkens tussen de was die te drogen hangt aan de elektrische bedrading.

Het gebouw is nogal haastig opgetrokken en lijkt gehorig, maar we zijn de enige gasten en de prijs is laag: omgerekend drie Amerikaanse dollars per persoon per nacht. Veel eisen kun je daar niet voor stellen.

's Middags gaan we op onderzoek uit. We vinden het Braziliaanse consulaat en de visa's worden zonder veel probleem tegen betaling van tien dollar verstrekt. We lopen naar de rivier, waar een lange trap van betonnen treden, die zo'n 10 meter naar beneden gaat, ons de eerste indruk geeft van wat deze langzaam voorbij stromende kolkende gele massa water in zich heeft aan verborgen energie. Tien meter hoogte verschil tussen droge en natte tijd: het is niet niets!

Langs de trap een aaneenrijging van marktkraampjes. Alles verkopen ze hier wat de rivierreiziger nodig heeft. Wij kopen elk een hangmat en een dunne deken, die we nodig zullen hebben op de bootreis naar Manaus, 1600 km stroomafwaarts en 5 dagen varen van ons verwijderd. We horen een gerucht dat de volgende dag een boot zal vertrekken uit Tabatinga, nét over de grens en we besluiten alles in het werk te stellen deze kans niet te missen.

De volgende morgen vroeg nemen we een taxi naar het 6 km verder naar het oosten liggende Tabatinga. We worden bij de grens afgezet. De Braziliaanse vlag hangt slap voor het moderne douanekantoor. We komen een nieuwe wereld binnen. De vlag met z'n sciencefictionachting beeld, zo afwijkend van alle andere Zuid-Amerikaanse vlaggen met hun horizontale strepen, is de eerste aanwijzing dat de verdeling van de wereld tussen Spanje en Portugal in 1494, niet alleen taalverschillen heeft veroorzaakt, maar eveneens een mentaliteitsverschil, dat tot op heden aan een heleboel dingen is te merken.

We lopen vol verwachtingen het douanekantoor binnen en terstond ontstaat er grote verwarring bij de in het donkerblauw geklede beambten. Het blijkt dat de korte broek, die mijn Duitse vriend draagt, door hen zedeloos wordt gevonden en hij wordt dan ook verstaan gegeven dat hij het gebouw moet verlaten. De rest van ons viertal verkrijgt na het beantwoorden van een aantal routinevragen zonder veel moeite een stempel in ons paspoort met een computercode, dat ons het recht geeft 3 maanden in het uitgestrekte Brazilië rond te zwerven als toerist. Jozef, onze Duitse vriend met de korte broek, moet alles op afstand afhandelen met hulp van ons en veel geschreeuw.

Boerderij aan de SolimõesWe zijn in Amazonas, de grootste en ruigste staat van Brazilië en op weg naar de haven van de Solimões, die vlak voor Manaus samenstroomt met de Rio Negro en de Rio Amazonas zal vormen. Na veel gesjouw komen we bij een pier met een drijvende kade, waaraan de Marcia Maria afgemeerd ligt. Dit rivierschip, met zijn drie dekken, zal ons de komende 5 dagen en 4 nachten onderdak verschaffen. Ze ziet er stevig genoeg uit en ook leeg, wat ons enigszins bevreemdt. Als we aan boord gaan, blijkt na enig moeizaam vragen dat ze pas morgen zal vertrekken en eerst naar Benjamin Constant, rivier opwaarts zal varen, alwaar officieel de reis naar Manaus zal beginnen. We hangen alvast onze hangmatten op het tussendek en zetten onze bagage eronder. We mogen gratis deze nacht aan boord blijven, wat een reis terug naar Leticia bespaart. Aan de andere kant van de pier ligt een ponton waarop de verwrongen wrakstukken liggen van een groot vliegtuig. Kano's varen de stukken aluminium aan, die door luid schreeuwende indianen op de grote hoop worden gegooid. Het zijn de resten van een in het oerwoud neergestorte DC3 dat waarschijnlijk drugs smokkelde, laten we ons vertellen.

De volgende morgen vroeg worden we gewekt door het op gang komen van de dieselmotoren in de machinekamer. Na enkele uren draait de Marcia Maria van de kade af en stoomt stroomopwaarts richting Benjamin Constant. Hier is het gedaan met de rust. Drommen mensen staan te dringen om aan boord te komen en een plaatsje te veroveren om hun hangmat op te hangen. Na een paar uur is het tussendek één grote wirwar van felkleurige hangmatten, opgehangen in drie lagen, met daaronder grote stapels bagage. Het dek dat volgens het bordje aan de wand plaats biedt aan 50 personen telt er nu zo'n 200 en we moeten ons in allerlei bochten wringen om bij ons plekje te komen. Op het benedendek worden grote balen met gedroogde katvis ingeladen samen met meubels, auto's motors, zakken cement en hout. Rond het middaguur zijn we klaar voor het vertrek; de scheepstoeter geeft een afscheidsgroet en we zoeken het midden van de rivier op, om de stroom het meest te benutten.

De Solimões is de slibdragende arm van de Amazone. Boven Benjamin Constant, in Perú heet ze Rio Marañón. De rivier is hier 1,5 km breed en het verval is over een afstand van zo'n 3000 km slechts 30 meter. De stroom is dan ook traag, maar de interne stromingen zijn groot en grillig. Het water kolkt om ons heen. De geelgrauwe kleur van het water (door het slib) geeft een idee van vloeibaar gesteente. De rivier ziet er niet erg uitnodigend uit om eens even in te duiken. Ondertussen begint het leven aan boord op orde te komen. De scheepsbel luidt voor het middagmaal. We maken voor het eerst kennis met het Braziliaanse volksvoedsel: rijst, gebakken spaghetti, Farinha (geroosterde cassave) met afwisselend gedroogde katvis, gebakken kip of gestoofd rundvlees. Dit zullen we de eerstkomende tijd elke dag tweemaal eten, weggespoeld met eindeloze hoeveelheden zeer zoete en hete kopjes koffie. Het ontbijt bestaat uit scheepsbeschuit en koffie, evenals de koffiepauze 's morgens rond tien uur en 's middags rond drie.

We raken er maar moeilijk aan gewend, dat de koffie al van tevoren gezoet wordt, maar het werkt op den duur verslavend en een maand later zullen ook wij gretig gebruik maken van de koffieverkopers — vaak kinderen — die op straat koffie schenken uit een thermosfles in bekertjes ter grootte van een borrelglaasje: de beroemde cafezinhos.

In de hangmatHet voedsel is minder verslavend en het gerucht dat de kokkin water uit de rivier zou gebruiken, doet de eetlust er niet op vooruitgaan. Naast de terugkerende opwinding van de maaltijden: men eet in ploegen en het is natuurlijk een sport om in de eerste ploeg te komen, is er niet veel te beleven. We liggen veel in onze hangmatten, trachtende verkoeling te vinden door heen en weer te zwaaien en ondertussen kijken we naar de voorbijglijdende rivieroever. Aangezien we in het midden van de rivier varen is er meestal niet veel detail te zien. Omdat het vervoer hier nog steeds over het water gaat, is veel land aan de rivieroever ontgonnen, vooral in de buurt van nederzettingen. Voor de rest bestaat de horizon meestal uit een ononderbroken silhouet van boomkruinen.

Wanneer we wat dichter in de buurt van de vaste wal komen, kunnen we zien dat de woudreuzen meestal zijn bekleed met een gordijn van lianen, klimplanten en slingerplanten.

Het geluid van de dieselmotor wordt nu overstemd doorkreten van vogels en af en toe het gebrul van apen. Vele bomen staan in bloei en de goudgele, dieppaarse, roze en witte bloemenpracht wisselen de vele nuances groen af en weerspiegelen zich in het donkere water eronder. De vele halfverdronken boomstammen dienen als rustplaatsen voor de zoetwaterschildpadden met hun geelgerande schilden en lange uitgestrekte nekken, die liggen te slapen in de hete zon. Ook drijven er eilanden van gras en waterhyacinten voorbij. Deze zijn ooit ergens vér stroomopwaarts losgeslagen door de slagregens en herbergen vaak jonge kaaimannen en varanen. Wanneer ons schip dicht langs zo'n drijvend eiland vaart, maken ze hun aanwezigheid kenbaar door snel de veiligheid van het open water op te zoeken.

Een spoor van bewegend gras en een heftig geritsel, gevolgd door een plons is meestal het enige wat je kan waarnemen. De waterhyacint is een drijvende plant met een rozet van pijlvormige bladeren, waarvan de stelen bolvormig zijn opgezet en lucht bevatten. De plant drijft hierop en de wortels hangen vrij in het water. De bloeiwijze en de kleur van de bloemen, die kan variëren van paarsblauw tot roze, lijkt op een hyacint, vandaar de naam. Deze mooie waterplant is echter niet zo onschuldig. Ze vermeerdert zich uiterst snel op vegetatieve wijze en kan rivieren en meren (vooral stuwmeren) volkomen dichtgroeien. De plant is inmiddels over de hele tropische wereld verspreid en is een ware pest. In de brede en rusteloze wateren van de Amazone heeft ze echter weinig kans om kwaad te doen en de kleine eilanden zijn een mooi gezicht en goede schuilplaats voor amfibieën en watervogels.

De dagen glijden onbekommerd voorbij. Elke dag stoppen we wel in een kleine pioniersplaats, waar gedroogde vis wordt ingeladen, passagiers van boord gaan en nieuwe reizigers hun plaats komen innemen. Dit is het Wilde Westen van Brazilië. De huizen zijn vrijwel allemaal opgetrokken uit hout en zonder veel kennis van zaken, zodat het er allemaal tijdelijk uitziet. Vele huizen zijn ook gebouwd op vlotten of staan op hoge palen om te ontsnappen aan overstromingen tijdens de regentijd.

Steile betonnen trappen of geïmproviseerde loopbruggen leiden van de hoge oeverwallen naar de aanlegsteiger. Loodsen met grote pakken gedroogde katvis liggen er opgestapeld en de visgeur overheerst alles. Deze, soms tot 2 meter lange, meervalachtige riviervis is de belangrijkste proteïnebron in het Amazonegebied. De bewoners langs de rivier verkopen de vis aan de booteigenaren die het vervoeren naar Manaus. De vis wordt direct na het vangen gefileerd en in de zon gedroogd. De gedroogde lappen worden opgestapeld in balen van 60 tot 80 kilo. Bij het laden van de vis wordt elke lap gedroogde visfilet van man tot man gegooid, men loopt er over heen, gooit het op de grond, kortom er wordt weinig op hygiëne gelet. Gelukkig moet de vis voor consumptie langdurig gekookt worden!

De dorpen zijn meestal een grote betonnen kerk rijk, beschilderd met witte of pastelkleurige, reeds afbladderende muurverf. De omgeving van het dorp is meestal volkomen kaal gekapt en ingezaaid met suikerriet of mais. Overal kan je nog de soms manshoge en koolzwarte stompen van woudreuzen zien, die een te grote tronk hadden om uit te graven. Het geeft het landschap een desolaat karakter van verwoesting. Na dorpen met illustere namen als Monte Cristo, São António do Iça, Foz do Mamariá naderen we Tefé.

De pioneersstad TeféDit is een redelijk grote stad, met zelfs een nationaal vliegveld. In het dorpje ervóór komt een Nederlands sprekend persoon aan boord. Het is een fors gebouwde man van middelbare leeftijd, nonchalant gekleed in een kakibroek en openhangend geruit overhemd. Hangend over de reling raken we aan de praat. Hij vertelt dat hij al 30 jaar hier woont. Ooit was hij een missionaris: een witte pater. Inmiddels is hij uit de orde getreden en getrouwd met een indiaanse. Z'n idealisme heeft hem echter niet verlaten en vol vuur vertelt hij over het werk dat hij doet.

„De landbouw zoals de boeren die hier bedrijven, put de grond snel uit”, zegt hij. Aan bemesting wordt nauwelijks gedaan. Een stuk bos wordt omgehakt, de vegetatie verbrand en na enige grondbewerking suikerriet of mais ingezaaid. Deze gewassen vergen erg veel van de bodem, die in principe al erg arm is.

Geld om kunstmest te kopen is er niet en van natuurlijke bemesting heeft niemand hier gehoord. Daarom moeten de boeren elke 3 tot 5 jaar een nieuw stuk bos ontginnen en blijft het oude stuk grond onbebouwd achter, overgelaten aan de koeien en de slagregens.

Hij wil nu op kleine schaal een methode van landbouw introduceren in zijn dorp, waarbij de bodem bemest wordt met de mest van de huisdieren en de vegetatie van de nieuw te ontginnen akker niet verbrand wordt maar gebruikt wordt als groenbemester. De bladeren en takken worden gelijkmatig over de akker verspreid en in de grond gewerkt. Ze dienen zo als meststof en als bodembeschermer. Zijn pogingen slaan aan bij de boeren zegt hij, alhoewel zeer langzaam. Als ze zien dat hij op z'n akker langere tijd een betere oogst heeft, eten ze wel geloven dat zijn methode beter is.

„In de dertig jaar dat hij hier woont is er niet veel veranderd”, vertelt hij. Langs de rivier hebben zich al heel lang boeren gevestigd, op zoek naar nieuw en vruchtbaar land. Meestal blijven ze niet lang en moeten ze verder stroomopwaarts na een 5-tal jaren om hun geluk opnieuw te beproeven. De akkers groeien na hun vertrek snel dicht met lichtafhankelijke houtsoorten en na zeven jaar staat er alweer een secundair bos op. Het oerbos wordt zo langzamerhand steeds verder teruggedrongen van de rivier. Alleen op ontoegankelijke plekken staat nog het oorspronkelijke galerijbos of vloedbos. In Tefé gaat hij aan wal om nieuwe voorraden in te slaan. Wij gaan ook aan wal, om eens wat anders te eten dan rijst en vis. Op de weg terug naar de Marcia Maria kopen we een fles cachaça. Zo ongeveer de goedkoopste alcohol, gestookt uit suikerriet, die er te koop is. Met honing en citroensap wordt hier de Caipirinha van gemaakt: één van de meest beroemde cocktails of Batidos van Brazilië. Aan boord is het heet. We varen niet, dus er waait geen koele bries die ons verfrist wanneer het schip vaart. Naast onze hangmat ligt een indiaanse vrouw met twee dochtertjes en een van bamboe gevlochten kooitje met parkieten.

Indiaanse met LovebirdZe varen net als wij naar Manaus. Om familie te bezoeken en de parkieten te verkopen. In de ondergaande zon lichten de kleuren op van haar oranje gele hangmat en het blauwzwarte haar van de vrouw glimt in de laatste stralen. Op haar hand zit een van de parkieten. 'Lovebird' heten ze in het engels, omdat ze zo aanhankelijk zijn. Het zijn kleine groene vogeltjes met een geel voorhoofd, die het liefst de hele dag op je schouder zitten.

Inmiddels is de zon aan het onder gaan en de hele rivier kleurt oranje, we genieten van dit dagelijks terugkerend schouwspel, maar nu intenser door de caipirinhas die we samen met een aantal medereizigers drinken op het bovendek. Eén van hen is violist in het symfonieorkest van Brasilia, de nieuwe hoofdstad van het land. Hij heeft een reis naar Perú gemaakt en gaat nu via Manaus, waar een muziekfestival gegeven wordt en waar hij oorspronkelijk vandaan komt, terug voor het komende seizoen. We zijn nu op enkele dagen afstand van Manaus en de rivier wordt zo breed en ondiep dat we een zijarm in moeten slaan om verder te kunnen varen. Hier is de rivier heel smal en we kunnen bijna de takken van de bomen op de oever aanraken als we ver genoeg over de reling zouden hangen.

Het water stroomt hier snel en beelden uit de film Fitzcarraldo van Werner Herzog flitsen door mijn hoofd. Zijn boot lijkt erg op de onze. Gelukkig gaan wij niet over de stroomversnellingen die hem bijna noodlottig worden, maar komen we na een halve dag varen weer op de hoofdarm van de Solimões uit en tevens in rustiger vaarwater. De reis zit er bijna op. De volgende dag is de rivier zó breed dat we slechts een oever kunnen zien. De monding van de Rio Negro nadert en ook de scheiding van de wateren: één van de attracties van Manaus. Het zwarte water van de Rio Negro bevat geen slib. De rivier wordt gevoed door regenwater dat valt in de uitgestrekte laagland regenwouden ten oosten van de Andes. Het regenwater sijpelt langzaam door de bosbodem naar de beekjes, kleinere rivieren en tenslotte in de Rio Negro. De kleur van het water is die van sterke thee en wordt veroorzaakt door humuszuren en vooral extracten uit de wortels van de Raffia Palm. Waar het slibhoudende water van de Solimões het water van de Rio Negro ontmoet, mengt het zich voor een aantal kilometers hoegenaamd niet en ziet men een duidelijke scheiding in het midden van de brede stroom die vanaf nu Rio de las Amazonas heet.

MANAUS

ManausTerwijl we de Rio Negro opvaren, worden we begeleid door een aantal rivierdolfijnen die achter ons schip aan zwemmen en met sierlijke bogen uit het water springen. Aan de horizon tekent zich steeds duidelijker het silhouet af van de wereldstad Manaus met zijn vele wolkenkrabbers. Manaus: eiland van beton en asfalt in een groene zee van tropisch regenwoud, is groot geworden en opgebouwd tot een belangrijke stad in de tweede helft van de 19de eeuw toen er fortuinen werden verdiend in de rubber. Deze rubber kwam tot het einde van de vorige eeuw uitsluitend uit de Amazone en werd getapt uit de bast van de Hhévé: de Hevea brasiliensis. De rubberbaronnen lieten in 1896 het Teatro Amazonas bouwen in de stijl van de grote theaters in Europa. Evenals voor het andere klassieke overheidsgebouwen zoals het douanekantoor van Manaus werd al het bouwmateriaal ingevoerd vanuit Europa.

In dit theater dat in 1929 werd herbouwd, traden alle groten uit de toenmalige muziek- en toneelwereld op, zoals de tenor Caruzo en de toneelspeelster Sarah Bernhardt. Nadat het centrum van de rubberhandel zich verplaatst had naar Azië in het begin van deze eeuw, raakte Manaus langzamerhand in verval. In 1967 werd het een vrijhaven en gingen de grote elektronische industrieën er zich vestigen. Op het ogenblik is het een bloeiende handels- en industriestad, waar vele Brazilianen heen trekken om werk te zoeken. De stad is het belangrijkste handelscentrum voor zowat geheel noordelijk Zuid-Amerika, inclusief Perú, Colombia en Bolivia.

Onze boot meert af in de oude rivierhaven, vlak bij de vismarkt. Hier geen schone straten en glazen wolkenkrabbers, maar oude vervallen gebouwen, duizenden marktkraampjes, een krioelende mensenmassa, slepend met vis, groenten, fruit en allerlei gebruiksvoorwerpen voor de huishouding die er duidelijk uitzien alsof ze in Korea of Taiwan zijn gemaakt voor de derde wereld.

Hier heerst armoede!

We wankelen met onze bagage over de slipperige loopplanken naar de kade en banen ons een weg door de bezwete lichamen om even later op een wat stillere plek hevig in discussie te gaan over de keuze van hotels.

We besluiten in het oude gedeelte te blijven, voornamelijk om financiële Drijvende huizen in de Solimõesredenen, maar ook omdat we dan vlak bij het centrum zitten. We spreken af met onze Braziliaanse vrienden om elkaar 's-avonds te treffen bij het Teatro Amazonas voor het muziekfestival dat om 8 uur begint. In het hotel heerst een sfeer, welke typisch is voor Brazilië. Een mengeling van hypermoderne luxe met de armoede van de derde wereld. In de lobby van het gebouw, dat z'n hoogtijdagen gekend heeft vóór de tweede wereldoorlog, staat een grote moderne kleurentelevisie, die de hele dag programma's uitzendt op een stuk of 5 kanalen. In de WC is geen toiletpapier, maar er ligt een stapel gebruikte kettingformulieren waarop computerprogramma's geprint staan van een of andere grote handelsfirma.

In de namiddag, wanneer de zon niet meer de straat kan bereiken tussen de hoge kantoorflats, gaan we de Zona Franca in. Dit is de belastingvrije zone van de stad, vlak bij de haven. Een drukke moderne wijk waar elke winkel zich gespecialiseerd heeft in de verkoop van elektronische apparatuur, parfum en drank. Alles wat op een vlieghaven te koop zou zijn in de belastingvrije winkels, is hier ook te krijgen en dan in massale hoeveelheden. Op straat zelf staan kraampjes of eenvoudigweg stapels dozen met merkparfum zoals Opium, Anaïs Anaïs en Paco Rabanne, die voor belachelijk lage prijzen te koop wordt aangeboden. Later merken we dat het allemaal namaak is!

De handel in smokkelwaar en namaak merkartikelen is enorm groot en agressief. In de cafés en cafetaria's lopen altijd wel een aantal jongens rond met tassen vol parfum en horloges, die ze opdringerig aanprijzen en voor je op tafel uitstallen. We laten ons snel ontmoedigen en lopen richting stadscentrum, waar het operagebouw staat. Het is gebouwd op een lage heuvel en kijkt uit op een plein met bomen. Een majestueuze trap leidt van beide zijden naar een terras rondom het gebouw. Het plaveisel is van kinderhoofdjes en alles doet erg denken aan het Europa van eind 19de eeuw. Nog slechts zelden is het theater in gebruik voor uitvoeringen: het geld ontbreekt zegt Nelson. Daarom was hij ook gedwongen zijn heil in Brasilia te zoeken net zoals vele vrienden van hem, die een opleiding hebben gevolgd aan het conservatorium in Manaus. Het theater kan natuurlijk bezichtigd worden tijdens de uren van openstelling voor toeristen, maar de sfeer is dan toch heel anders dan wanneer er een symfonieorkest optreedt of een opera wordt uitgevoerd. We boffen dus: voor een klein bedrag kunnen we overal zitten waar we willen. Alleen de presidentiele loge is voor het publiek gesloten. Gedurende die avond maken we kennis met een heleboel facetten van de moderne en folkloristische muziek van Brazilië. Moderne jazz uit Rio de Janeiro, protestsongs uit São Paolo, folksongs uit Bahía en Manaus, Indianenmuziek uit Pará en de meer voor de buitenwereld bekende bossanova muziek uit Pernambuco.

Na afloop zijn er nog jamsessies in een naburig café tot diep in de nacht. Een stad is een stad en verschilt niet veel van de andere steden op de aardbol. Het verschil wordt gemaakt door de bevolking van de stad en dan voornamelijk de armere. Buiten het moderne zakencentrum is het druk op straat tot laat in de avond. Jong en oud tracht z'n brood te verdienen met handel in de meest uiteenlopende koopwaar. Plastic artikelen hebben wel de overhand, naast goedkope kleren. Alles wordt op dekzeilen of doorzichtige vellen plastic uitgestald op de grond en er blijft nog maar weinig plaats over voor de voetganger en potentiële koper. Het is zo druk, dat we besluiten zo snel mogelijk uit Manaus te vertrekken.

Zwarte Panter in de dierentuin van ManausHet geluk zit ons mee, want één van ons raakt toevallig in gesprek met een bekende gids: Senhor Colares. Hij staat zelfs in het South American Handbook vermeld en heeft vele beroemde expedities geleid. Als laatste de filmexpeditie van Jacque-Yves Cousteau, die een film maakte over de Amazone. Nadat we een aantal keren met hem gepraat hebben, stelt hij voor ons mee te nemen op een voettocht in de jungle. We zullen eerst met de bus een paar honderd kilometer naar het noorden reizen over de nieuwe weg naar Boa Vista. Daar zullen we verblijven bij een familie van een vriend van hem. Vandaar uit trekken we enkele dagen te voet het bos in.

Het lijkt ons een uitstekend idee en we beginnen met de voorbereiding. We vertrekken binnen twee dagen en de volgende dag gebruiken we om inkopen te doen en ook om de kleine dierentuin te bezoeken, die even buiten Manaus bij het opleidingscentrum voor jungle fighting van het Braziliaanse leger ligt. De patrouilles nemen af en toe jonge dieren mee terug van hun oefeningen in het regenbos en zodoende is een hele leuke en goed onderhouden dierentuin ontstaan waar men de meest voorkomende zoogdieren en grote reptielen, die in het oerwoud van de Amazone voorkomen, kan bezichtigen.

Heel aandoenlijk is een jonge zwarte jaguar, die zich als een speelse jonge hond gedraagt en probeert een dode tak tussen de tralies door te trekken. Zijn gedrag lijkt meer op dat van een jonge hond dan van een kat. De vacht is gitzwart, maar de typische jaguar tekening van het normaal gekleurde dier is vaag te zien.

Behalve de dieren lopen er ook vele jonge indianen rond. Meestal zo'n 17-18 jaar oud. Ze gaan allemaal gekleed in veldgroen met grote commandoschoenen en opgeschoren haren. Het zijn de nieuwe rekruten die de dierentuin moeten schoonhouden. Niet groter dan 1.60 m en waarschijnlijk rechtstreeks uit het bos. Ze zullen wel goede jungle fighters worden. Colares vertelt dat de Amerikanen hier ook hun speciale troepen voor jungle fighting opleiden.

HET OERWOUD

De volgende morgen vroeg staan we met enkele suikerzakken vol proviand op het noordelijk busstation van Manaus. Het reizen met de bus in Brazilië is goedkoop en zeer comfortabel. De bussen hebben pullmanstoelen en een toilet achterin, dat helaas niet al te fris ruikt. Reizen van 20 tot 30 uur of langer zijn algemeen in Brazilië en daarom is de tocht van 5 uur die wij maken een peulenschilletje. We rijden over de nieuwe snelweg naar Boa Vista die doorloopt naar Carácas in Venezuela. De weg is nog niet geasfalteerd en daarom slechts in de droge tijd goed berijdbaar. Ook schijnen er nog incidenten oor te komen met vijandelijke indianenstammen. In elk geval zo gaat het verhaal. Tot voor kort werd er, zeker in de natte tijd, in konvooien gereden. Nu schijnt er geen gevaar te heersen, want de bus rijdt in z'n eentje weg en de chauffeur heeft kennelijk geen enkele behoefte achter andere auto's te blijven hangen: hij is constant met veel getoeter bezig in te halen. Er is niet veel verkeer op de weg.

Snelweg Manaus - Boa VistaHet heeft 's nachts geregend en de rode aarde glimt donker. Langs de wegkant lopen diepe erosiegeulen en jonge krachtige scheuten van grassen en acacia's trachten tegen beter weten in de weg over te groeien. Na enkele uren komen we aan op een grote kale vlakte. Er staat een benzinepomp, een café-restaurant en in de verte enkele constructies, die de suggestie wekken van een barakkenkamp. Het is het dorp Pueblo Figueredo, genoemd naar de president en een federaal gebied, waar de regering grootste plannen heeft voor de ontwikkeling van de Amazone.

Er wordt een stuwdam aangelegd en grote oppervlaktes bos ontgonnen en in cultuur gebracht. Multinationale industrieën als Volkswagen en Coca Cola, die vestigingen hebben in Brazilië, zijn verplicht hun winsten gedeeltelijk te investeren in het land zelf. Dit gebeurt vaak in de vorm van plantagebouw. Vele nieuwe suikerrietplantages langs de weg hebben dan ook reclameborden boven de toegangswegen, waarop staat dat het een Farm is van die en die fabriek. Namen die men nu niet direct in verband brengt met agrarische bedrijven.

Na nog een uur in de bus gereden te hebben, stappen we uit bij een breed weggedeelte, waar de middelste strook van de nu drie gescheiden banen dienst moet doen als landingsstrip voor kleine vliegtuigen. We laden onze spullen uit, de bus rijdt weg en we blijven achter temidden van het eindeloze bos. We worden ons gewaar van een steeds indringender wordende stilte, die als een soort tastbare substantie om ons heen groeit, naarmate het geluid van de bus vager wordt.

Om ons heen beweegt niets en er is niets te zien wat op menselijke bewoning lijkt. De zon staat nu loodrecht boven ons zodat het zweet naar buiten begint te breken. Er staat geen wind. De lucht is verzadigd van het vocht. We zoeken snel de schaduw op van een grote acacia om ons klaar te maken het bos in te gaan. We hoeven niet ver te lopen zegt Colares. Dat is maar goed ook, want de zakken met rijst, koffie, suiker en fruit wegen loodzwaar.

Na enkele honderden meters een smalle zijweg afgelopen te hebben, duikt onze gids een bospad in dat vrij steil naar beneden loopt. Het bos is redelijk hoog opgaand en het is aangenaam koel onder de bomen. Na ongeveer tien minuten lopen komen we aan bij de woning van de familie, waar we ons basiskamp zullen opslaan. Om het huis heen, dat opgetrokken is van reeds eerder gebruikte planken en verroeste golfplaten staan wat fruitbomen en verdorde maïsplanten. Enkele varkens scharrelen in de gegraven goot, bijgestaan door een aantal magere kippen en een staartloze haan. José, de jonge vriend van Colares, die een neef is van de familie, zegt ons even te wachten. Hij verdwijnt achter het huis en komt even later terug met een breed lachende vrouw. Het is een tanige maar zeer gespierde vrouw van middelbare leeftijd met nog heel wat plezier in het leven. We worden aan elkaar voorgesteld: ze heet Maria. Haar man João is het bos in, zegt ze.

Hij is gisteravond vertrokken met drie vrienden om een Tapir te schieten, maar ze verwacht hem elk ogenblik terug. We lopen mee niet haar naar de achterkant van het huis, dat bestaat uit een onaf gedeelte van het woonhuis en een open keuken. We geven onze voedselvoorraden aan haar, die ze op verhogingen in de keuken zet. Daarna wijst ze ons het vertrek waar we onze hangmatten kunnen ophangen. Als we hiermee klaar zijn druipen onze ruggen van het zweet en José gaat ons voor naar de beek waar een eenvoudige wasplaats is gebouwd over het water heen. Het is tien minuten steil afdalen en het pad is glibberig. De slippers die we aanhebben geven niet veel steun en het gras langs het pad niet veel houvast. Er wordt veel gelachen Boerderij van João en Mariadoor de Brazilianen om onze klungelige bewegingen. Het water van de beek is echter helder en koel en we blijven zolang mogelijk in het water spartelen om ons te verfrissen. Op de terugweg, die we langzaam aan doen om ons niet opnieuw te bezweten, plukken we de lange peulen van de Inga. Ze hebben wel wat weg van reusachtige tuinbonen en het vruchtvlees waarin de keiharde zwarte bonen liggen is sponsachtig en zoet. Ook plukken we handenvol lemmetjes -kleine rolronde citroenen- ook wel limoenen geheten. Weer terug in het huis worden ze uitgeknepen. Vermengd met water uit de beek, suiker en een scheut cachaça maakt het een heerlijke cocktail. Zó brengen we de rest van de middag door in afwachting van de terugkomst van João. Wanneer de hemel rood begint te kleuren en we d.m.v. veel vertalingen en gebarentaal er achter zijn gekomen dat ze hier al tien jaar wonen, dat João haar tweede man is en dat ze een zoontje hebben van 7 jaar, horen we geblaf en na enkele ogenblikken verschijnt de heer des huizes met zijn zoon en hond. Over zin linker schouder draagt hij een in bananenbladeren verpakte achterbout van een Tapir en over z'n rechterschouder een ouderwets jachtgeweer. Het zoontje heeft een machete in z'n hand en een groot stuc vlees op zin hoofd, ook verpakt in bladeren. João is een bijna volbloed Amazone Indiaan, en draagt een dikglazige bril. Daardoor lijkt hij wel 'n Japanner, temeer omdat zijn baard en snor slechts uit enkele haren bestaan. Ook hij is over de vijftig jaar oud en pezig. De Tapirbout wordt naar de keuken gebracht en in een nabije boom gehangen. Het stuk vlees, dat apart door het jongetje gedragen werd, is een lever en die wordt direct klaar gemaakt op het open vuur. De geroosterde stukken worden met grof zout bestrooid en ons aangeboden als borrelhapje. Het is de eerste keer dat we Tapirvlees eten, maar zeker niet de laatste.

João op jachtNog vier dagen lang zullen we op allerlei verschillende manieren klaargemaakte Tapir gerechten eten. De vijf families die hier in het gehucht wonen, leven voornamelijk van de jacht, vertelt João. Elke twee weken gaan de mannen het bos in om Tapir te jagen of kleinere zoogdieren, zoals apen of Tapescuintle: een groot knaagdier. Verder verbouwen ze Cassave, maïs en bonen en hebben in hun tuin citrusvruchten, Inga peulen, Zuurzak, Passievruchten, Cashew, bananen, Papaja's en vele andere inheemse vruchten. Groene groenten worden weinig of niet gegeten. De patronen voor z'n jachtbuks maakt João zelf. Later op de avond eten we het bekende maal van rijst, bonen, spaghetti en Farinha met grote stukken Tapir vlees. Na nog wat staren in de vlammen van het open vuur zeggen we goede nacht en klimmen in onze hangmatten.

De volgende morgen worden we bij zonsopkomst gewekt door het angstaanjagende gebrul van de Congos: de brulapen. Het geluid van de volwassen mannetjes kan tot 5 kilometer dragen in het bos en is een bloedstollende ervaring de eerste keer. Het is ijzig koud zo vroeg op de morgen en we zoeken snel de warmte van het vuur in de keuken op. Het ontbijt bestaat deze keer uit gebraden Tapir vlees met zout, Farinha en grote hoeveelheden mierzoete zwarte koffie. Het bos in de verte is gehuld in nevels die langzamerhand omhoog trekken onder invloed van de verwarmende stralen van de opkomende zon.

Tegen zeven uur staan we klaar om te vertrekken naar een speciale plek in het oerwoud, waar een palm groeit met bladeren die brandwerend zijn. João gaat ze plukken voor het nieuwe dak van het achterhuis. We steken de beek over bij de wasplaats en zien verse pootafdrukken van een vrouwtjesjaguar. Er zitten nog veel grote katachtigen hier in de buurt en João drukt ons met klem op het hart niet alleen het bos aan de andere kant van de beek in te gaan. Steeds lager dalen we af en al spoedig wordt de bosbodem moerassig. Het stilstaande water in de poelen is goudbruin van kleur en de schuin invallende zonnestralen weerspiegelen af en toe de zilverglanzende onderkant van wegvluchtende visjes. Het bos is open en stil. Soms de roep van een wegvliegende vogel of het geritsel van hagedissen, maar meestal zijn wij het die de rust van het woud verstoren. Armdikke bemoste lianen hangen in grote bogen tussen de woudreuzen, waarvan de manshoge plankwortels in het water staan. Bromelia's en Orchideeën groeien op de zijtakken en Philodendrons met reusachtige bladeren klampen zich vast aan de hoogopgaande boomstammen. We komen op een plek in tiet bos, die wat hoger ligt en er groeien vele hoge en slanke raffiapalmen. De grond ligt bezaaid met oranje vruchten, die wel wat lijken op kleine kokosnoten met schubben.

Er hangt een zware rottende geur van gefermenteerd vruchtvlees en overal staan de diepe sporen van Tapirs. Dit is een geliefde voederplaats wanneer de raffianoten rijp zijn, voor zowel Tapirs als apen en vogels. Her en der verspreid zien we enkele platforms in de bomen. Omdat de Tapirs hier regelmatig komen, is het natuurlijk ook een favoriete plek om te Blad verzamelen voor het dakjagen. De geweren, die vaak zelf zijn gemaakt en gladde lopen hebben, zijn over het algemeen erg onnauwkeurig op grotere afstand. João schiet het liefst op een afstand van 10 tot 15 meter. Lood is schaars en kruit is duur, daarom raakt hij liever geen kogels kwijt. Tapirs zijn zo groot als een kleine koe en missen op zo'n afstand is haast niet mogelijk. De mensen die hier wonen schieten wild om te eten, niet voor hun plezier. Ze beseffen dat overbejaging kan leiden tot vermindering van de wildstand. Ze schieten dan ook alleen, wanneer het noodzakelijk is en op een selecte manier. Geen volwassen vrouwtjes bijvoorbeeld. Het resultaat is, dat in de tien jaar dat ze hier wonen de wildstand hoegenaamd niet is afgenomen.

Als we bij een plek komen met een dichte ondergroei van jonge palmbomen, halen João en José hun kapmessen te voorschijn en beginnen de waaiervormige bladeren te kappen en op hopen te leggen. Ondertussen kapt Colares enkele stukken van een bepaalde liaan af en demonstreert ons hoe je het daarin voorkomende water moet drinken. Het vocht stroomt overvloedig uit het hout en smaakt een beetje naar kokosmelk. Hij wijst de rubberbomen aan die hier volop in het bos groeien evenals de Chicle boom, waarvan de gom als grondstof voor de kauwgomindustrie dient. Ik snijd een stuk uit de bast en proef het kleverige sap dat er uitstroomt en het smaakt inderdaad even zoet als kauwgom.

De hopen palmbladeren worden samengepakt tot bundels met repen bast. Er wordt een draagstel gevlochten, zodat de zware pakken via een voorhoofdsband op de rug kunnen worden vervoerd en de terugtocht wordt aanvaard.

De volgende dag beginnen we vroeg aan onze weeklange expeditie. Ze zal ons voeren naar enkele Drinken uit een waterlinaangrotten, stroomafwaarts van de kleine rivier waarin de beek verderop naar het noorden uitkomt. José loopt voorop met zijn machete en João sluit de rij met z'n geweer over de schouder. Wij dragen de voedselvoorraden en het water. Als we de grote weg oversteken, hebben we een prachtig uitzicht over het bos. De zon is net boven de bomen, maar nog versluierd door de ochtendnevels die roze afsteken tegen een pastelgele lucht. Zwermen parkieten vliegen luid kwetterend over ons heen en brulapen begroeten de nieuwe dag. Het gras en de bladeren van de bomen zijn kletsnat van de dauw. We lopen in ganzenmars door de Cassavevelden en zijn al spoedig net zo nat als de vegetatie. We steken de beek ettelijke malen over: soms via stenen, soms gewoon er doorheen wadend. Na al deze manoeuvres ben ik mijn gevoel voor richting weldra kwijt, temeer omdat de zon niet te zien is tussen de manshoge Cassaveplanten. Het einde van de akker nadert en na een steile helling opgeklommen te zijn met behulp van knieën en afhangende takken bevinden we ons in een bijna ondoordringbare wirwar van onkruid en doornstruiken. José moet een pad hakken met z'n kapmes om te vermijden dat we in aanraking komen met de scherpe kromme dorens van de acaciastruiken en de 'vurige' ranken van een liaan, waarvan de jonge overhangende plantendelen bezet zijn met roodbruine pluizige haren, die bij aanraking met de blote huid een ondragelijke jeuk veroorzaken, gevolgd door ontsteking. Gelukkig wordt het bos al gauw opener. Spoedig kunnen we gewoon rechtop lopen en onze mouwen opstropen om zo wat verkoeling te krijgen. Want het is heet en vochtig, zoals men ook zou verwachten in een tropisch regenwoud. De bomen worden dikker en groter. We komen in het ongestoorde oerbos, waar de zon nauwelijks doordringt tot op de bodem. Slechts dáár waar een woudreus omgevallen, is, door valwinden of blikseminslag, kunnen de zonnestralen doordringen tot op de grond. Spoedig zal dan ook een dichte vegetatie opgroeien van lichtminnende kruiden en bomen. In deze wirwar kunnen dan weer schaduwminnende houtsoorten opgroeien en uiteindelijk tot volledige wasdom komen. Zo'n lichtminnend of secundair bos vindt men niet alleen op zulke open plekken, maar ook aan de rand van het bos, langs wegen en rivieren. Na een tiental jaren kan op een verlaten akker een secundair bos groeien tot wel 25 meter hoog. Om het zeer gevarieerde oerwoud in al zijn glorie te laten ontstaan zijn echter wel 300 tot 500 jaar nodig. Het oerwoud is als een oceaan. In de bovenste laag, het kronendak, waar het zonlicht kan doordringen kom het meeste leven voor. Miljoenen insecten, honderden reptielen en amfibieën en tientallen zoogdieren kunnen zich voeden op een hectare oerbos. Ze houden zich op in de bladermassa vér boven de grond en zijn daarom niet makkelijk te zien. Apen en fruitetende vogels zijn meestal te vinden in de buurt van bomen die vruchten dragen en daarom altijd trekkende in een groot gebied.

Op de bosbodem, waar een toestand van groene schemering heerst, houden zich niet veel dieren op. Slechts de bodem wroeters, zoals Tapirs en Pekaris (een varkenssoort), wilde kalkoenen en knaagdieren lopen over de bosbodem. Net als in de wereldzeeën komt de grootste biomassa dus voor in de bovenste laag. Daaronder heerst duisternis en is het leven schaars. De bodem van het bos is heel oud en bevat vrijwel geen minerale voedingsstoffen. Alle rijkdom aan voedsel is opgeslagen in het organische afval en de vegetatie zélf. Met behulp van micro-organismen zoals schimmels en bacteriën nemen de wortels de voedingsstoffen op uit de dode plantenresten. Bromelia's en Orchideeën lesstelen zich in de oksels van dikke zijtakken en krijgen hun voedingsstoffen uit het stilstaande water in deze holtes of (ook met behulp van micro-organismen) direct uit de lucht. De bosbodem dient eigenlijk alleen als verankerplaats voor de wortels. Kappen van het zo weelderige oerbos met de bedoeling op de kale bodem landbouwgewassen te telen, loopt dan meestal ook na een paar jaren op een fiasco uit. De zo rijk geachte bodem is in werkelijkheid erg arm en kunstmest is duur, moet vaak met buitenlandse valuta betaald worden en spoelt bovendien met de overvloedige regenval snel uit.

Het urenlange lopen in de hitte, het diffuse licht en de stilte brengen me in een trance. De grenzen tussen werkelijkheid en droomwereld vervagen en ik stel mezelf voor als een indiaan, die niet anders zou kennen dan deze wereld. Een groene wereld, waar de mens nog volledig afhankelijk is van z'n instincten, z'n zintuigen en de in de loop van de duizenden jaren opgebouwde collectieve kennis van de stam. Het moet een wereld zijn waar schoonheid, zoals wij die ervaren, niet geldt. Alles heeft z'n nut en wordt zodanig gewaardeerd. Hoe groter het nut, hoe groter de plaats die het inneemt in de gedachtewereld van de gebruiker.

Me in the bushIn tegenstelling tot het idee dat wordt uitgedragen door der film 'the Emerald Forest' waar het leven van een Amazone-indianenstam wordt vergeleken met het leven in het paradijs, is het leven voor de van de jacht levende indianen keihard. Voedsel op de bosbodem is schaars en dáár waar het overvloedig is, in de boomkruinen, is het moeilijk te vangen of doden. Wanneer we uitrusten bij een poel met helder water, waar we ons in baden, komen de verhalen vanzelf op indianen en in het bos levende blanken. Wilde stammen komen in dit gebied al zolang niet meer voor als João hier woont. Verderop naar het noorden komen nog wel vijandige indianenstammen voor. Ook wordt met grote stelligheid door José, Colares en João vertelt van een Duitser die jaren geleden op zoek ging naar een bepaalde indianenstam en nooit terugkeerde. Hij leeft nu in het bos en is opgenomen in de stam. Hij zou zelfs de aanvallen op de steeds verder in het bos doordringende buitenposten geleid hebben. Na enkele uren lopen komen we in een ruig gebied, waar het bos lager wordt. De boomstammen zijn hier dunner en er is veel meer ondergroei. De bodem is erg rotsachtig een de vele stroompjes verdwijnen af en toe onder de grond.

Vele malen moeten we onze weg banen door moerassig terrein en op den duur is er nauwelijks meer verschil te bespeuren tussen het nat zijn van zweet of water. José blijft plotseling doodstil staan en maakt een gebaar naar ons om ook halt te houden en geen lawaai te maken. We horen vlakbij geritsel en het knorren van varkens. Opeens gaat het geknor over in hysterisch gekrijs en met veel misbaar komt een kleine kudde Pekaris te voorschijn en rennen op nog geen 10 meter afstand voor ons langs. Verderop verdwijnen ze weer in het lange gras.

Pekari's of Navelzwijnen zijn kleine varkens die samen met de Muskuszwijnen of Witlip-pekaris de tegenhangers zijn van onze varkenssoorten. Ze lijken veel op wilde zwijnen, maar zijn veel slanker en slechts tot 60 cm hoog. Het kunnen agressieve dieren zijn, die er niet voor terugdeinzen een mens aan te vallen. We halen daarom nogal opgelucht adem als de kudde zonder aandacht aan ons te besteden weer verdwijnt. Zonder verdere incidenten bereiken we laat in de middag een hoger gelegen plek, waar we besluiten ons kamp te maken. Onder leiding van João kappen we dunne stammen en lange palmbladeren.

Binnen drie kwartier hebben we een pracht van een boshut gebouwd met een waterdicht dak van dakpansgewijs over elkaar liggende palmbladeren. Een kampvuur wordt gemaakt en daarop koken we een eenvoudige hap om de honger te stillen. We hangen onze hangmatten op aan de dwarsstammen van onze hut en rusten, zachtjes heen en weer zwaaiend, uit van de vermoeienissen van deze eerste dagtocht. In de duisternis vliegen kleine vleermuizen geruisloos door de open hut, aangetrokken door het licht van het kampvuur. Sterke verhalen worden verteld over vampiers en bloed drinkende apen; over Jaguars en reuzenindianen. De reëlere bloed drinkende dieren -de muggen- zoemen met een doordringend hoog geluid om onze klamboes en alhoewel mijn gedachten bezig blijven met de fabeldieren en andere gevaren van het bos, zink ik spoedig weg in een droomloze slaap.

De volgende morgen worden we gewekt door het tjik-tjik geluid van een eekhoorn, die de resten van onze avondmaaltijd heeft ontdekt. Nu we wakker zijn springt hij hevig verontwaardigd door de takken van een nabije boom. Het is koud en we maken ons zo snel mogelijk gereed om weer op pad te gaan. We lopen die dag flink door. Langs stroomversnellingen, watervallen, diepe donkergroene poelen, door dicht oerwoud en manshoge grasvlaktes lopen we over het heuvelachtige terrein.

Soms horen we een vliegtuig hoog over vliegen; soms wordt de stilte verstoord door een groep Ara's of Amazonepapegaaien. Aan het einde van de dag bereiken we een hoge rotswand: het doel van onze tocht. We lopen langs de wand tot aan een enorme Wurgvijg, een Ficussoort die begint als een klein plantje op een tak van een andere boom. In de loop der jaren groeit hij helemaal om de boomstam van zijn gastheer heen, die tenslotte afsterft. Achter de enorme stam zien we twee openingen in de rotswand: de grotten. Colares is meteen wild enthousiast. Hij is hier al een keer eerder geweest en heeft toen enkele prachtige opalen gevonden.

Opnieuw bouwen we een hut en zoeken dood hout voor een kampvuur. De zwarte bastvezels van de Bactriapalm gebruiken we om het vuur aan te maken: het is heel brandbaar. We blijven de volgende dag op deze plek en kijken naar de vogels, waarvan er vele soorten aanwezig zijn. Toekans met hun kleurige grote snavels vliegen af en aan naar de Wurgvijg, waarvan de vijgen rijp zijn. Ze maken een geluid dat lijkt op klagelijk miauwen. Rode en Groene Ara's zijn er ook volop.

Een groep capuzijnerapen trekt voorbij, op weg naar hun slaapboom aan de rand van de rivier. Hier heeft vroeger een indianendorp gestaan volgens João. Er is nu geen spoor meer van te zien. Het oerwoud heeft de alleenheerschappij. Tijdloos, in perfect evenwicht met de van haar afhankelijke dierenwereld, schijnt ze te zijn. Maar de bulldozers komen dichter- en dichterbij en het is nog maar de vraag of dit bos er over twintig jaar nog zal staan. De mens, in zin expansiedrift blijft op zoek naar nieuwe mogelijkheden. De regering van Brazilië is wel heel erg ambitieus bezig nieuwe mogelijkheden en rijkdommen te zoeken, zonder zich rekenschap te geven van de gevolgen voor het milieu.

Het front van de Caterpillars trekt steeds verder naar het noorden, altijd begeleid door een zee van vlammen en rook, waarin roofvogels in grote getale op jacht zijn naar de dieren, de vlucht voor het vuur. Toch blijft Brazilië, een werelddeel apart. In zijn uitgestrektheid herbergt het nog eindeloze hoeveelheden bodemschatten, een onvergetelijk mooie natuur en vele culturen. We hebben tot nu toe slechts een klein gedeelte gezien, maar dat was al onvergetelijk. We gaan hierna op weg naar de kust, waarvan Brazilië zo'n 7000 kilometer heeft en zullen dan langzamerhand afzakken richting Rio de Janeiro.

¡Tudu Bem, Brasil!

Gideon van Melle, 1985 Rotterdam.


Valid HTML 5!   Correct CSS!