DanishDutchEnglishFrenchGermanItalianPortugueseRussianSpanish



VERSLAG VAN EEN STUDIEREIS NAAR OOST-AFRIKA

15 Augustus - 7 September 1976

Ir. G. van Melle

wildlife ecoloog

assistent deskundige Mali project DITH

Wageningen, 4 oktober 1976 Vakgroep Natuurbeheer, LH


OVERZICHTSKAARTJE VAN HET BEZOCHTE GEBIED

image001 


Inleiding

Tezamen met ir. A. C. Heringa (projectleider Mali WLU-project) en N. N. Sanogho (directeur-generaal van het Parc National de la Boucle du Baoulé) werd een reis gemaakt naar Kenia en Tanzania. De studiereis werd gemaakt in het kader van het bilaterale researchproject, dat begin 1977 in Mali van start zal gaan en aldaar de mogelijkheden van rationeel wildgebruik in de Sahel zal bestuderen. Het doel van de reis was het bestuderen van de in Oost-Afrika bestaande ecologische samenhang tussen vegetatie, fauna en bodemgebruik; de directe confrontatie met projecten en projectgebieden, waar men zich bezig houdt met wildbeheer en ecologie; het in de praktijk werkzaam zien van technieken die men gebruikt bij wildbeheer; het kennismaken en uitwisselen van gegevens met aldaar werkende onderzoekers.

De reis werd gemaakt van 15 augustus tot 7 september, waarbij op de terugweg Rome kort werd aangedaan in verband met een bezoek aan de Food and Agricultural Organization of the United Nations. Door onvoorziene omstandigheden kon de Hr. Heringa niet de 15e augustus vertrekken en arriveerde daarom wat later in Kenia, waardoor hij de gesprekken van de eerste drie dagen niet kon meemaken.

De Hr. C. H. H. ter Kuile, Senior Agricultural Adviser en Country Representative of the F.A.O. in Nairobi, Kenia, was zo vriendelijk voor de eerste week in Kenia een programma op te stellen, waarvoor we hem zeer dankbaar zijn. Ook de. ambassades in Nairobi, Dar es Salaam en Rome zijn wij zeer erkentelijk voor hun bereidwillige medewerking aan de studiereis, evenals de DITH voor het mogelijk maken van mijn deelname aan de studiereis.

 

Samenvatting

Gedurende de reis werden vele meningen ten aanzien van rationeel wildgebruik gehoord, van zeer pessimistisch tot 'de enige oplossing van het Afrika probleem'. Specifieke veldtechnieken werden besproken, een luchttelling gesimuleerd, de ranch van Dave Hopcraft bezocht en een aantal natuurreservaten zoals Nairobi NP, Aberdare Range NP, Amboseli NP Serengeti N.P., Ngorogoro Conservation Area en Lake Manyara N.P.

Een bezoek werd gebracht aan de College for African Wildlife Management te Mweka, het Serengeti Research Institute, de Galana Game Ranch, het Kenia Wildlife Management Project, de Game Division van het Ministerie van Wildlife and Toerisme in Kenia en de Game Division en Tanzania National Parks Headquarters van het Ministerie van Natural Resources and Tourism in Tanzania.

De meeste onderzoekers en ambtenaren, werkzaam in wildbeheer beoordeelden het Mali-project positief, maar legden er de nadruk op dat het voornamelijk een sociologisch project zal worden. De ervaring in Oost-Afrika bij wildlife utilization projecten is, dat vrijwel alle projecten mislukt zijn of afgebroken door een te kleine sociologische en voorlichtingskundige inbreng. Laar aanleiding van de vele gesprekken zijn we dan ook tot de conclusie gekomen, dat het project in Mali er voornamelijk op gericht moet zijn de plaatselijke bevolking maximaal te integreren

in het project. Het doel van het project zal moeten zijn, dat de lokale dorpsjagers weer net als vroeger, d.w.z. voor de Europese koloniale tijd, zelf jagen en hun dorpen van vlees voorzien. Deze jagers zullen weer een duurzame vleesproductie moeten gaan verzorgen, gebaseerd op een hechte wetenschappelijke basis. Door zo vroeg mogelijk te beginnen met het involveren van deze dorpsjagers in het Project, hun vertrouwen te winnen en het doel van het project duidelijk te maken, zal het Project misschien een kans van slagen hebben. Wanneer de uitvoering in handen blijft van buitenlanders of Malinese ambtenaren uit de hoofdstad zonder enige band met de lokale bevolking (met name de ambtenaren van de bosdienst, die vrijwel nooit door de plaatselijke bevolking worden vertrouwd, omdat ze gezien worden als politieagenten die alleen maar straffen kunnen uitdelen), zal het project gedoemd zijn te mislukken.

Andere belangrijke conclusies zijn:

VAN DAG TOT DAG VERSLAG

maandag 16 augustus

's Morgens wordt een bezoek gebracht aan het F.A.O. hoofdkwartier in Nairobi waar afgesproken is met Dhr. N. N. Sanogho. Dhr. C. H. H. ter Kuile overhandigt ons een lijst met gemaakte afspraken voor de eerste week en verwelkomt ons. Mej. J. Sylvester zal als coördinatrice optreden.

Na een bezoek aan de ambassade, waar de dagtoelagen worden opgenomen, wordt een bezoek gebracht aan Dr. Michael D. Gwynne van de Kenia Rangeland Monitoring Unit. Wij leggen het doel van onze komst uit en verduidelijken het project in Mali. Dr. Gwynne houdt zich bezig met het geven van adviezen over beheer van rangelands in Kenia aan de hand van productiecapaciteitkaarten. Deze kaarten worden gemaakt aan de hand van gegevens, verkregen door monitoring op drie hoogteniveaus:

De gegevens worden door middel van een computer verwerkt. Binnen de grenzen van ecologische landschapseenheden worden beheersplannen opgesteld. De productiecapaciteit van de vegetatie wordt in de verschillende seizoenen gemeten door vanuit een vliegtuig de uitstraling in het infraroodspectrum te meten, welke is gerelateerd aan de fotosynthese-intensiteit (universeel toepasbare en vergelijkbare methode!).

Naar aanleiding van de vraag of luchtwaarnemingen in West-Afrika en met name het Baoulé-gebied evenveel resultaten zullen afwerpen als in Oost-Afrika met z'n veel opener vegetatie, antwoordt Dr. Gwynne dat de dichtheid vanuit de lucht vaak heel erg meevalt en dat men pas in moeilijkheden komt wanneer men kleinere diersoorten (Duikertjes, Oribi, Dik-dik) in galerijbossen moet gaan tellen. De keuze van het seizoen is erg belangrijk. Hoog gras is meestal voor luchtwaarnemingen geen enkel bezwaar. Volgens hem zullen grondtellingen veel onnauwkeuriger zijn in het Baoulé-gebied. Wat betreft de kosten van vliegen merkt hij op, dat alles afhangt van de deskundigheid van het team: een goede piloot en een ingewerkt waarnemersteam is de basis voor snel en accuraat werken. In Oost-Afrika rekent men op 50 US$ per 1000 km2, exclusief salarissen en uitrustingskosten. Geregelde vluchten zijn volgens hem het goedkoopste, waarbij men een goed grid-systeem op de kaarten moet gebruiken.

Naar aanleiding van onze vraag welke techniek de voorkeur heeft om de voedselvoorkeur van dieren te onderzoeken, antwoordt Dr. Gwynne dat de fistel-techniek volgens hem in semiaride gebieden niet betrouwbaar is door het hoge vochtverlies en daardoor verminderde spijsvertering. Faeces-onderzoek is volgens hem ook niet betrouwbaar voor kwalitatief onderzoek door de aan deze techniek inherente mechanische vervorming van de cuticulae: het criterium voor de determinatie van grassen. Hij denkt dat de Trocard-techniek (inbrengen van een buis in de maag via de huid en door deze buis voedselmonsters naar buiten halen) het meest aan te bevelen is. De ingreep heeft weinig gevolgen voor de fysieke toestand van het dier en de toegebrachte wond heelt zeer snel, omdat de verschillende weefsels gespleten worden en niet kapotgesneden.

Aangaande het probleem van de voedselvoorkeur van verschillende herbivoren merkt Dr. Gwynne het volgende op:

Bepaalde dieren kunnen slechts bepaalde C/N verhoudingen verteren. Daarom kan men een ruwe verdeling maken in dieren die een proteïne rijk dieet nodig hebben (Eland), middelmatig proteïnerijk dieet (Zebra, Hartebeest) en proteïnearm dieet (Gnoe, Topi). Sommige dieren kunnen slechts grassen van een bepaalde hoogte eten; ze zijn dan afhankelijk van andere dieren die het gras eerst tot die hoogte moeten afgrazen. De meeste dieren zijn 'gourmets': ze selecteren als ze de kans krijgen de sappigste en proteïnerijkste delen van de grassen en struiken. Antilopen b.v. hebben geen bovensnijtanden en trekker hit gras af, waarbij ze de meest sappige delen binnen krijgen en de grove stengels laten staan. Sommige dieren zijn in staan hun verteringssysteem (darmtractie) aan te passen aan verandering van voedselsoorten.

Er wordt een kort bezoek gebracht aan het hoofdkwartier van het Kenia Wildlife Management Project, waar kennis gemaakt wordt met de projectleider Dr. G. von der Goltz en verschillende onderzoekers. Door gebrek aan tijd wordt een nieuwe afspraak gemaakt voor woensdag 25 augustus.

's Middags wordt een bezoek gebracht aan de African Wildlife Leadership Foundation. Kennis wordt gemaakt met de directeur voor Afrika: Dr. R. K. Poole en met Dr. J. M. King. Ons project in Mali wordt uitgebreid besproken en vergeleken met hun domesticatie project in Galana. Met Dr. King wordt voor de volgende dag een afspraak gemaakt om het Galana Ranch Project te bezoeken.

dinsdag 17 augustus

Ongeveer half tien vertrekken we met een Cessna 180 highwing vliegtuigje, met Dr. King als piloot naar de Galana Ranch ten Oosten van het Tsavo nationaal park. We vliegen gemiddeld 300 ft hoog, zodat we een zeer duidelijk beeld krijgen van de landschapsvormen en de toestand waarin de vegetatie verkeert. We vliegen over Nairobi nationaal park, waar op het ogenblik zeer grote concentraties Wildebeesten voorkomen door de aanhoudende droogte in Kenia. De dieren concentreren zich rondom de kunstmatig aangelegde waterpunten. In het Masaigebied en Tsavo nationaal park valt de sterke overbegrazing en het weinige wild goed op. Na een anderhalf uur vliegen landen we op een dustroad in de buurt van het onderzoekscentrum op de Galana Ranch.

De AWLF wil met het domesticatie project aantonen dat bepaalde wildsoorten zeer geschikt kunnen zijn als huisdier en door middel van een economischer en veiliger gebruik van de habitat de mens kan voorzien in zijn vleesbehoefte. Het project is nu ongeveer twee jaar aan de gang; de resultaten zijn echter nog nauwelijks gepubliceerd. Van de gedomesticeerde wilde dieren (Buffel, Oryx, Elandantilope) blijkt de Oryx (Oryx beisa callotis Rüppell) de meest belovende onder het strikte regiem van overdag grazen en 's nachts in omheinde ruimtes. Er zijn in totaal 85 tamme Oryxen die in kleine kuddes onder leiding van een herder grazen en om de twee dagen gedrenkt worden. Domesticatie van de dieren duurt gemiddeld 6 weken en verloopt in 5 etappes. Nadat de dieren gevangen zijn worden ze in paren in stallen gezet, waarvan de wanden uit stammen bestaan met een flinke ruimte ertussen. Deze ruimte wordt bedekt door hooi aan te brengen. In de loop van de tijd kunnen de dieren dit hooi weg eten en krijgen zo langzamerhand steeds meer uitzicht op de ruimte buiten de stallen, waar regelmatig eenzelfde persoon rondloopt. Op deze manier raken ze gewend aan de aanwezigheid van mensen. De volgende fase is een iets grotere ruimte van ong. 4 m2, aansluitend aan de stallen, die ze vrij kunnen betreden vanuit de stal en vice versa. Wanneer ze hieraan gewend zijn en tevens aan de aanwezigheid van mensen komen ze in een omheind weidegebied van 100 sq.yards, waar ze kunnen wennen aan het lopen in kuddeverband onder leiding van een herder. Daarna een nog groter omheind gebied en tenslotte de vrije rangelands, nadat ze aan het graasregime zijn gewend.

Op de Ranch wordt vergelijkend onderzoek gedaan tussen vee (zebus, kamelen, geiten, schapen) en de gedomesticeerde wilde herbivoren wat betreft waterhuishouding, verteringsefficiëntie en aangepastheid aan de milieucondities gedurende de verschillende seizoenen. Deze condities zijn op het ogenblik uitzonderlijk slecht door het uitblijven van de regen gedurende 3 jaar nu. Het gebied van de Ranch ontvangt normaal 200-300 mm regen in twee regenperiodes. De laatste tijd is er echter niet meer dan gemiddeld 75 mm per jaar gevallen. Het laat zich aanzien dat de Oryxen minder gewichtsverlies vertonen door het gebrek aan voedsel dan de Zebus.

De manager van de Ranch: Brian, R. Heath en de fauna-ecoloog Dr. Mark Stanley Price laten ons de verschillende gebouwen en stallen zien. Voor de stallen worden de buigzame bloeistelen van de Sisal (Agave sisalana Perrine) gebruikt, waaraan de dieren zich niet kunnen verwonden. Voor deuren wordt het harde, termietenresistente hout uit de mangrovebossen aan de kust gebruikt. De laboratoria en woonhuizen zijn gebouwd van bakstenen, die ter plaatse worden gevormd en gebakken. Het materiaal voor de stenen wordt uit termietenheuvels gegraven. De dakbedekking bestaat uit zinken golfplaten met daarover een strobedekking. Dr. Stanley Price houdt zich voornamelijk bezig met ondersoek naar verteringseffectiviteit tussen vee en wild. De dieren worden regelmatig in boxen gehouden, waar men alle excrementen op kan vangen en wegen (urine en faeces), terwijl de toegediende voedselgift bekend is. Ook worden vrijlopende dieren onderzocht op hun voedselkeuze door middel van aangebrachte fistels.

Mr. Patrick Nyamora onderzoekt het verschil in de waterhuishouding tussen vee en wild. Hiertoe wordt een watergift toegediend met een dosis radioactief gemerkte H20 via een injectie. Men dient tevens een ongemerkte dosis toe als blanco. Na een dag en daarna 5 maal om de 48 uur wordt een monster afgetapt en de hoeveelheid radioactiviteit gemeten. Men verkrijgt zo een grafiek (log. hh. radioactief materiaal —tijd) door regressie, waarvan de helling de relatieve afgiftesnelheid van water geeft. Deze manier kan nog geen absolute gegevens verstrekken omdat de watergiften niet gecorreleerd kunnen worden aan de totale wateropname van de dieren via oppervlaktewater, metabolisch water en water in de vegetatie, maar ze geeft wel een relatieve indicatie van de afgiftesnelheid tussen de verschillende dieren.

Dr. King immobiliseert een Oryx ter bepaling van de juiste dosis voor een operatie die uitgevoerd zal worden voor het aanbrengen van fistels. Door een te grote hoeveelheid publiek raakt de Oryx verstoord en in paniek. Daarom werkt de drug niet goed en blijft hij onrustig en niet te benaderen.

Omstreeks vier uur vertrekken we weer naar Nairobi.

woensdag 18 augustus

Een kudde gedomesticeerde Oryxen bij de drinkplaats.Een bezoek wordt gebracht aan UNEP/­UNESCO HQ., waar met Miss Mona Björklund en Dr. Kay Curry-Lindahl het project wordt besproken. Ze zijn erg geïnteresseerd in onze plannen en in een mogelijke samenwerking met UNEP in verband met hun Addax-Oryx project. Tezamen met IUCN, WWF en UNEP wordt in de Sahel een survey gedaan naar het voorkomen van Addax en Oryx. Tot nog toe heeft Mali nog geen toestemming gegeven voor zo'n survey en ze zouden graag zien dat wij hen behulpzaam zouden zijn bij dit onderzoek. Wij leggen uit dat wij niet in de gebieden gaan werken waar Addax en Oryx voorkomt, maar dat Dr. Bruno Lamarche, werkzaam in Bamako voor UNESCO in zijn vrije tijd veel wildwaarnemingen heeft gedaan, vooral in het gebied waar de Scimitar-horned Oryx voorkomt. Beloofd wordt een afschrift van zijn brief met gegevens en kaartjes, geschreven aan de vakgroep Natuurbeheer, te sturen.

Een projectplan wordt ter bestudering achtergelaten met de belofte dat ze hun commentaar zullen opsturen.

's Middags hebben we een gesprek met Drs. Jan Grotenhuis en Drs. Robert Paling, beiden veterinair en werkzaam op het gebied van parasitair onderzoek bij wild in relatie tot vee. Een afspraak wordt gemaakt om het Kabete Veterinair Research Station te bezoeken op zaterdag a.s. terwijl wij het projectplan ter bestudering meegeven.

donderdag 19 augustus

Bij de F.A.O. horen we dat op de ambassade een telex is aangekomen uit Nederland, met het bericht dat Heringa om 08.00 zal aankomen in Nairobi. We zijn dan echter al veel te laat om hem af te halen en wachten bij de F.A.O. op zijn komst. Aldaar hebben we ook een gesprek met de vertegenwoordiger van WWF in Kenia: Mr. Monks. Hij vertelt dat WWF/ELSA een grote commerciële wild-ranch wil opzetten in de buurt van een nieuw gepland nationaal park ten Noorden van Hell's Gate bij Lake Navasha. De Ranch zal 44.000 ha groot zijn en het hele scala herbivoren bevatten. Het gebied is een klein gedeelte van een grotere ecologische eenheid. De dieren zullen door middel van likstenen en waterpunten aangetrokken worden. Cropping door middel van afschot van individuele dieren. Het plan is ontstaan naar aanleiding van Hopcraft's game ranch (zie dinsdag 24 augustus). Mr. Monks vreest echter dat de Keniase regering het plan niet zal goedkeuren. Wij hebben onze bedenkingen over de opzet van de ranch wat betreft de geforceerde manier van concentreren van de dieren voor het makkelijk maken van het croppen; met name de aanleg van kunstmatige waterpunten en rasters in de buurt van een nationaal park. Mr. Monks ziet daar geen moeilijkheden.

's Middags bezoeken we de ambassade, waar Heringa een gesprek heeft met de landbouwattaché de Hr. Groenendijk over het doel van onze missie. Op de F.A.O. worden verdere afspraken geregeld.

vrijdag 20 augustus

Bezoek aan Mr. Ian Hughes van Field Research Services. Mr. Hughes heeft een commerciële maatschappij, welke zich bezig houdt met surveys, luchtkartering en tellingen.

Aan de hand van de kaarten van het Baoulé-gebied worden de doelstellingen van ons project uitgelegd en de methoden van onderzoek. Mr. Hughes legt zijn methode van aerial surveys uit. De methode is erg kostbaar, maar een zeer goede basis voor verder onderzoek. Er wordt uitsluitend via remote sensing gewerkt, zodat afwijking door menselijke waarneming uitgesloten wordt Foto's in vier spectrale banden worden genomen en ontwikkeld in kleur en false color. Hoogte boven de grond: 300 meter. Door middel van grondwaarnemingen worden de gegevens van de luchtfoto's gecontroleerd. Kosten lopen nogal uiteen, maar zijn over het algemeen erg hoog. Voor een recente opdracht, waarbij een oppervlak van 1.035 km werd gevlogen, werd 25.000 K.£ gevraagd. Mr. Hughes antwoordt op de vraag of men door middel van foto's alle dieren in een gebied kan tellen, dat men met behulp van infrarood (warmte en reflectie) vrijwel geen dieren kan missen. In dichte begroeiingen zoals galerijbossen zou het wel moeilijk zijn de kleinere antilopen te onderscheiden. Grotere kuddes worden geteld door dia's te projecteren of op een lichtbak te leggen en de individuele dieren elk met een speld aan te prikken.

's Middags wordt een bezoek gebracht aan het UNESCO ROSTA gebouw, waar wordt kennis gemaakt met Mr. Walle J. Nauta, Nederlands associate expert in Environmental sciences en Mr. H. F. Lamprey van het UNESCO UNEP Arid lands Project.

De Heer Lamprey, die 25 jaar met wild heeft gewerkt in Oost-Afrika, kan ons zeer interessante dingen vertellen en heeft een zeer uitgesproken mening over wildlife utilization. Het enige project wat volgens hem economisch zou kunnen gaan werken was een Nijlpaard-cropping project in Uganda. Dit echter ging ten onder aan corruptie. Voor de rest zijn alle projecten die zich bezig hielden met commercieel oogsten van game meat mislukt door politieke, sociologische en administratieve redenen. Al in 1960 werd door G. S. Owen een plan gemaakt voor wildlife utilization in Tanzania, waar de lokale jagers als medewerkers zouden worden ingeschakeld. Dit is volgens Lamprey de enige manier om zo'n project te beginnen en levensvatbaar te laten blijven. Zodra internationale organisaties gaan investeren, is het project niet meer economisch door de hoge kosten van modern materiaal.

Lamprey is op het ogenblik de mening toegedaan dat exploitatie van wild voor proteïne productie een onjuiste benadering is voor de oplossing van ecologische problemen:

Wat betreft het eerste punt legt Lamprey uit dat in Oost-Afrika de geschiedenis laat zien dat de aanpak van natuurbeheer niet alleen gegrondvest is op een commerciële basis. De inheemse bevolking werd door de koloniale overheersing beschuldigd van totale ongeïnteresseerdheid voor hun natuurlijke hulpbronnen wat betreft de esthetische waarden. De inheemse bevolking heeft echter wel degelijk een esthetische interesse, welke na een periode van educatie op de voorgrond treedt.

Vooral Tanzania en Zambia richten zich op de esthetische waarden van het wild en stellen niet het economisch nut ervan op de eerste plaats, zoals in Kenia gebeurt. In Kenia is men min of meer blasé geworden door de hoge en gemakkelijke inkomsten die men uit het wild verkreeg. Door corruptie loopt deze economisch gunstige Periode echter af. Door het snel om zich heen grijpende educatiesysteem van de wildlife clubs op de middelbare scholen in Kenia, zal dit land echter in de toekomst weer snel een voorsprong krijgen op het economisch veel zwakkere buurland Tanzania.

Aangaande zijn tweede punt, merkt Lamprey op dat cropping slechts gunstig is als onderdeel van habitat studies. Wild zal nooit het vee als proteïnebron kunnen vervangen is zijn mening. Je kan wild wel tam maken, maar voor echte domesticatie is veel en veel langere tijd nodig. Het is beter gebruik te maken van de vegetatie en bodem. Deze meningen van Lamprey hebben in belangrijke mate bijgedragen tot het versterken van onze mening het Mali-project uit te voeren, gericht op de plaatselijke bevolking, zoals dit in de samenvatting is weergegeven.

zaterdag 21 augustus

Door de weigering van de directeur van het Kabete research station ons te ontvangen en rond te leiden, moeten wij het programma veranderen en wordt besloten het Aberdare Nationaal Park te bezoeken ten Noorden van Nairobi. Door een lichtelijk onderschatting van de afstanden die afgelegd moeten worden blijkt het onmogelijk het park door te rijden, en moeten we halverwege terugkeren om voor zonsondergang eruit te zijn. Het park is vooral bekend om zijn bergvegetatie met veel Hagenia-bos en bamboe-struweel, de habitat van de Bongo (Boöcercus euryceros isaaci Ogilby). Waargenomen worden Rinoceros, Kaapse Buffel, Giant Forest Hog, Gevlekte Hyena en Bosbok.

zondag 22 augustus

Een georganiseerd bezoek wordt gebracht aan het Nairobi nationaal park en de bij de ingang liggende 'orphanage'. De educatieve middelen, bijeengebracht rond deze kleine dierentuin zijn uitstekend: Museum, zeer gericht op schoolkinderen waar het spelelement een belangrijke rol speelt bij het bewust maken van de verschillende aspecten van de natuur; een filmzaal met doorlopende filmvoorstellingen (meestal voorlichtingsfilms over een ecologisch probleem), en de orphanage met vele diersoorten uit eigen land, alles zeer goed onderhouden.

Het Nairobi nationale park is betrekkelijk klein maar slechts aan de Nairobi-kant van een hek voorzien. Vooral in de weekeinden trekt het park vele duizenden toeristen. Door de droge jaren zijn vele duizenden wildebeesten samengedrongen in het park. Op vele plaatsen is de vegetatie vrijwel verdwenen door de grote begrazingsdruk van zowel het wild, als de in het park voorkomende Masai met hun kuddes vee, schapen en geiten.

Waargenomen worden: Leeuwen, Wildebeest, Kongoni-hartebeest, Giraffe, Zebra, Kraanvogels, Secretarisvogels, Grote Trap, Gieren en vele andere kleinere soorten.

maandag 23 augustus

Gesprek met Mr. Ian Parker van Wildlife Services Ltd. Evenals Lamprey heeft Parker een zeer lang. ervaring met wildlife utilization.

Parker ziet de wildstand in Oost-Afrika snel verdwijnen, is overtuigd dat niemand de destructie van de natuur daar kan tegengaan. Hij heeft zeer originele ideeën over de mechanismen die deze desastreuze ontwikkeling op gang gebracht hebben. Een van de belangrijkste oorzaken voor de versnelde vernieling van het milieu, is de toename van de bevolking. De bevolkingsdichtheid werd vroeger bepaald door de regenval:

weinig regen — pastorale levenswijze

matige regen — semi-nomadisme

veel regen — sedentaire bevolking

Door de invloeden van de Europese en Arabische overheersing is dit evenwicht onherstelbaar verstoord. Door medische en veterinaire hulp, beschikbaar maken van fossiele brandstoffen konden de bevolkingsgroepen zich onafhankelijk van de carrying capacity van het milieu uitbreiden met als gevolg het verdwijnen van de wildstand, de vegetatie, de topsoil en uiteindelijk een woestijn.

Ten aanzien van economisch gebruik van wild voor de proteïneproductie verschilt de mening van Parker niet veel van die van Lamprey. Ook hij gelooft dat grootschaligheid van het project automatisch leidt tot ondergang van dit project: alles moet binnen de bekwaamheid van de bevolking en de beroepsjagers gebeuren, wil de cropping duurzaam economisch blijven.

Voor de inheemse beroepsjagers, die een heel dorp moeten voorzien van vlees en zich dus niet kunnen veroorloven niét duurzaam te werk te gaan, is het kleinere en solitaire wild het belangrijkste. De grotere kuddedieren zijn niet economisch te maken: ze zijn te groot om te vervoeren, de verstoring is te groot, zodat het later steeds moeilijker wordt de dieren te benaderen. Kleinere dieren zijn snel te slachten en te verdelen, zodat conserveringsproblemen zich niet voordoen. Parker gelooft dat benaderbaarheid de belangrijkste eigenschap is voor wilde dieren. Wanneer ze gemakkelijk te benaderen zijn, worden de kosten van afschot, tijd van vervoer naar de slachtplaats etc. aanmerkelijk minder. Bovendien zal de kwaliteit van het vlees beter zijn door het uitblijven van stress, (waardoor vochtverlies, veranderingen van de pH van het vlees optreedt). Ook de reproductie wordt vaak aangetast door te grote stress: spontane afstoting van de vrucht.

Ten aanzien van toerisme merkt Parker het volgende op: toerisme is een wankele basis voor het nationale inkomen, want één -politiek incident en de bron van inkomsten ligt droog. Voor het platteland is toerisme ook vaak funest: er wordt niet meer duurzaam geproduceerd, maar er komt overproductie van bepaalde producten. Bijvoorbeeld wildsoorten met door toeristen gewilde trofeeën. Populatie dynamica: het is volgens Parker belangrijk een z6 grote steekproef te nemen dat alle gewenste gegevens er uit te halen zijn. Vaak is de respons van de populatie op de vegetatie en afschot voldoende om de productie capaciteit van de vegetatie te weten; tellingen zij:- vaak niet belangrijk.

Ook is het belangrijk te weten welke wildsoorten door de bevolking gegeten wordt. Volgens Parker zijn Roan-antilopen niet belangrijk om veel aandacht aan te besteden aangezien de dichtheden te laag zijn. De Waterbok is volgens hem wel belangrijk. De ontwikkeling van opslag, conservering, verdient volgens Parker veel aandacht evenals de veterinaire aspecten. Parasitaire aandoeningen zijn volgens Parker sterk gerelateerd aan vochtigheid van het milieu (waarschijnlijk via de populatiedichtheid). Op ranches in Kenia blijkt het wild door de hygiënische toestanden op de farm (dippen van het vee, minder predators) ook minder parasitaire aandoeningen te hebben. Het schieten zelf van de dieren blijkt in de praktijk nogal veel verlies te geven. Bij het KWMF moest 30 — 40% van het vlees worden afgekeurd door onzorgvuldig schieten. Als laatste toont de Hr. Parker aan dat de afschotpercentages of oogstpercentages van zowel wild als vee meestal veel te hoog zijn voor het Afrikaanse productiesysteem. Aan de hand van de hieronder getekende grafiek wijst Parker op het verschil in het productiesysteem van de Afrikanen en dat van de Europeanen. Het Afrikaanse systeem zit boven in de productie kromme, tegen de carrying capacity aan. De oogst aan proteïne is per tijdseenheid zeer gering, de bijgroei echter ook.

Het Europese systeem ligt veel lager in de grafiek: ongeveer bij het buigpunt van de curve, waar de bijgroei maximaal is, zodat de te oogsten hoeveelheid proteïne ook maximaal kan zijn. Komt men nu met een afschotpercentage gebaseerd op het Europese systeem terecht in het Afrikaanse systeem, dan zal dit onherroepelijk leiden Populatie-opbouw in een ecologisch systeemtot een terugval van de biomassa tot op de hoogte van het Europese niveau.

Ook de mening­en van Ian Parker zijn in belangrijke mate van invloed geweest op onze huidige kijk op het Mali-project en hebben ons vooral gesterkt in de mening dat het sociologische aspect van het project zeer belangrijk is: dat zoveel mogelijk kleinschalig met behulp van de lokale bevolking gewerkt moet worden.

dinsdag 24 augustus

Bezoek aan het Ministerie van Wildlife & Tourisme, afdeling Game Division. Na lang speuren en telefoneren kan een bezoek gebracht worden aan de Hr. J. Komoro, permanent secretaris van de minister.

De moeilijkheden zijn ontstaan door veranderingen binnen het ministerie en daarmee verbonden verhuizingen van verschillende afdelingen.

De Hr. Komoro is zeer geïnteresseerd in ons Mali-project, maar kan weinig concrete informatie verschaffen. Hij verwijst ons naar de Research Section van het Dept of Wildlife Conservation & Mngt. De directeur, eveneens zeer geïnteresseerd in het Mali-project, is Mr. S. Taiti. Hij verschaft ons veel inlichtingen over het onderzoek dat van regeringswege wordt gedaan in Kenia. Er wordt veel academisch onderzoek verricht in de verschillende nationale parken. In combinatie met internationale organisaties wordt ecologisch en veterinair onderzoek verricht. Het is de bedoeling dat in alle onderzoeksstations een team van Kenianen werkzaam zullen zijn, die beheersplannen opstellen voor de beschermde gebieden en in samenwerking met de universiteit wetenschappelijk onderzoek doen.

's Middags lunch met David Hopcraft, Keniaan, PhD. graad van Cornell University in Wildlife, eigenaar van een ranch van 8000 ha waar hij het wild wil gaan gebruiken voor de proteïne productie op commerciële basis. Hopcraft is zeer zeker van zijn zaak en heilig overtuigd van het slagen van zijn onderneming. Later bezoeken wij de ranch waar hij ons het gebied laat zien en de oude proefvelden waar vee vergeleken werd met wild qua voedselpreferentie en invloed op vegetatie. Hij legt ons uit waar zijn optimisme op gebaseerd is (hij denkt wel 8x zoveel netto winst te maken als met dezelfde oppervlakte onder beefcattle). Dit is gebaseerd op de hoge prijzen die hij kan maken op de trofeeën, de huiden en het vlees, het weinige wat geïnvesteerd hoeft te worden in het wild (geen dipkosten, kosten van waterputten, stallen etc.) Hopcraft heeft zo zijn bedenkingen over het onderzoek wat tot nog toe is gedaan in Oost- Afrika. Hij vindt dat de meeste onderzoekingen bijna of helemaal geen resultaat hebben, aangezien de uitkomsten niet met elkaar vergeleken kunnen worden. Gestelde doelstellingen zijn vaak vaag en onderzoek irrelevant. Definiëring van gebruikte criteria niet of nauwelijks aanwezig. Belangrijk volgens hem is het uitvoeren van gecontroleerde proeven en waarnemingen waarbij een populatie van wilde dieren nauwkeurig onder controle gehouden moet worden en elk dier herkenbaar is. Een omheinde ruimte is dan onmisbaar. Onderzoek aan vegetatie moet gebaseerd zijn op universele methodes die geëxtrapoleerd kunnen worden en het mogelijk moeten maken productie capaciteiten te vergelijken met andere gebieden. Volgens Hopcraft is het voor het Mali-project van het uiterste belang dat er een eenduidige, ondubbelzinnige doelstelling aanwezig is, waar het onderzoek duidelijk aan ten dienste moet liggen. Methoden van waarnemingen moeten universeel toepasbaar zijn en de omstandigheden van onderzoek zodanig, dat de resultaten niet alleen voor het kleine gebiedje gelden, maar extrapoleerbaar zijn voor andere aride en semi-aride gebieden in Afrika.

woensdag 25 augustus

zoek aan het Kenia Wildlife Management Project. Gesprek met de projectleider Dr. G. von der Goltz en de wildlife veterinair Dr. M. H. Woodford. Ook zij wijzen op de belangrijkheid van een zo vroeg mogelijk inschakelen van een socioloog/voorlichter. In feite is hun cropping project stuk gelopen op het gebrek daaraan.

Zijaanzicht van de abbatoir-truck, gebruikt bij het croppings-project van het KWMFDe belangrijkste basis voor onderzoek is een vast omschreven doelstelling. Bovendien moet research duidelijk gescheiden zijn van de uitvoering van cropping. Wij leggen uit dat wij in Mali niet aan daad­werkelijke croppings­werk­zaam­heden zullen toekomen en ons volledig zullen concentreren op onderzoek naar de mogelijkheden ervan. Woodford leidt ons rond en toont het indrukwekkende wagenpark dat gebruikt is bij het croppingsproject. In tegenstelling tot de resultaten van dit project is hun actie, in samenwerking met de regering van Kenia, om hunting concessions uit te geven aan professionele maatschappijen in het Masaigebied wel een succes. De Masai krijgen de inkomsten en beseffen zo de waarde van het wild, dat vroeger alleen maar als concurrent voor hun vee werd aangezien. Bovendien werken ze actief mee met de controle op stroperij, aangezien ze nu beseffen dat iets van hen wordt weggenomen.


donderdag 26 augustus

Albert Heringa en Naampa Sanogho maken met Dr. John Savidge en Dr. Harvey Croze - beiden van het Kenia Wildlife Management Project-- een routinetelling boven een permanent plot. Voor het vliegen wordt een Cessna 182 highwing éénmotorig vliegtuigje gebruikt, met Dr. Savidge als piloot. De indeling tijdens het waarnemen is als volgt: naast de piloot zit de hoofdwaarnemer, die tot taak heeft algemene informatie van het terrein te noteren en de fotosynthese-intensiteit af te lezen. Achterin zitten twee tellers, die elk 66n kant van het vliegtuig voor hun rekening nemen. De stroken waarbinnen geteld moet worden, zijn afgebakend met twee dunne ,glasvezelstokken, die zó aan de steunen van de vleugel worden bevestigd, dat ze een strook van 200 meter breedte op de grond begrenzen, wanneer het vliegtuig op een hoogte van 300 ft vliegt. De hoogte wordt gecontroleerd door Radar.

Dr. Savidge legt uit dat de ervaring van de tellers zeer belangrijk is voor de betrouwbaarheid van de uitkomsten, evenals hun interesse. Vaak is het nuttig de waarnemers van te voren te testen of 'droog te laten tellen', zodat een betrouwbaarheidsfactor vastgesteld kan worden.

Na deze telling wordt nog een vlucht gemaakt met Savidge, Heringa, Sanogho en mijzelf. Tijdens deze vlucht wordt een telling gesimuleerd om enigszins vertrouwd te raken met de manier van tellen en de moeilijkheden die er op kunnen treden tijdens de telvluchten.

Na de vlucht wordt tijdens de lunch gediscussieerd over de toepassing van verschillende technieken, fototoestellen en vliegtuigen die geschikt zouden zijn voor vluchten in Mali. Door gebrek aan concrete gegevens over de eisen van Mali wat betreft vliegtuigen, kon hier niet veel zinnigs over gezegd worden.

's Middags vertrekken we naar het Amboseli nationaal park, geen op de grens met Tanzania. Het Masai-steppe gebied waar we door reizen biedt een troosteloos aanblik. Erosie neemt hand over hand toe en overal zijn kleine windhoosjes, beladen met stof en in het Amboseli wildreservaat komen we bijna uitsluitend Masai met vee tegen; haast geen wild.

De lodge in het Amboseli nationaal park is een goed voorbeeld van wat de toeristen te wachten staan bij een 'Safari'. De meeste lodges zijn zeer luxueuze, Hilton-achtige onderkomens, die geen enkele relatie met de omgeving hebben. Elke avond Olifanten, die ongeveer óp het terras komen drinken en dan met schijnwerpers verlicht worden: niet het soort van toeristische attracties die we in Mali moeten propageren.

We benaderen Mr. D. Western, fauna-ecoloog en werkzaam in het Amboseli, maar deze is doomde onvoorbereidheid op onze komst niet erg genegen informatie te verstrekken. Tijdens het korte gesprek leggen we het doel van het Mali project uit en geeft hij enige informatie over zijn werk. We vragen of fotografische tellingen van wild de voorkeur hebben boven menselijke tellingen, waarop Western zegt dat hij aan waarnemers de voorkeur geeft. Foto's worden verticaal genomen, waardoor veel informatie verloren gaat. Waarnemers kunnen ook maler de bomen kijken en bovendien verandert voortdurend hun invalshoek ten opzichte van de objecten op de grond.

vrijdag 27 augustus

's Morgens vroeg maken we een rit door het park met als gids een parkwacht. We zien de gebruikelijke wildsoorten. Voornamelijk grote kuddes Grant's Zebra en Wildebeest. Verder Impala, Kongoni Giraffe, Neushoren, Grant's Gazelle, Thomson Gazelle, Bavianen en rond de lodges vele Marabous, die de functie van vuilnisman vervullen. Ook in Amboseli is de invloed van de aanhoudende droogte en de daarmee in verband staande overgrazings- en erosieverschijnselen goed te zien.

Vroeg in de middag zijn we terug in Nairobi, waar voorbereidingen voor de reis naar Tanzania worden getroffen en een laatste bezoek aan de ambassade wordt gebracht.

's Middags tegen vier uur een afspraak met de beroepswildvangers John Seago en Tony Parkinson. Technieken van wildvangen worden besproken, die in Mali geschikt kunnen zijn. De materie blijkt echter te moeilijk via een gesprek duidelijk te maken en langdurige veldervaring is nodig om iets zinnigs te kunnen zeggen over specifieke technieken in specifieke omstandigheden. Misschien is het voor het project het beste om 6f lokale jagers in te schakelen 6f beroepsvangers, indien het nodig mocht blijken levende dieren te vangen. Met de eveneens aanwezige wildlife veterinair: Vaughan A. Langman wordt de techniek van radiotelemetrie en immobilisatie besproken. Hij geeft een aantal concrete feiten over de door hem gebruikte drugs en merken telemetrieapparatuur. Uit hetgeen hij vertelt over zijn ervaringen met radiotelemetrie, blijkt heel duidelijk dat men vaak deze techniek gebruikt zonder precies te weten waarvoor, zodat 6f de doelstelling van het ondersoek wordt aangepast aan de middelen die de onderzoeker ter beschikking staan, 6f snel wordt afgezien van deze middelen, zodat een overbodig dure aankoop is gedaan. Wij moeten in Mali dan ook terdege overwegen wanneer en waarvoor radiotelemetrie gebruikt gaat worden. Vaak kunnen dezelfde resultaten op een gemakkelijker en goedkopere wijze verkregen worden. Dezelfde bezwaren gelden voor immobilisatietechnieken.

zaterdag 28 augustus

Luchtfoto met op de voorgrond een telstok.Voorbereidingen voor het vertrek de volgende dag naar Dar es Salaam worden getroffen. Een evaluatiegesprek over het verloop van de eerste twee weken wordt gehouden. Het blijkt dat er steeds meer interessante mensen opduiken, maar dat de tijd een belangrijke beperkende factor is. Door gebrek aan veldervaring van ons is het vaak moeilijk relevante vragen te stellen. Een tweede bezoek aan Kenia zal waarschijn lijk veel effectiever zijn door de nu aanwezige bekendheid met de verschillende personen en hun werk. Personen met uitgesproken meningen over rationeel wildgebruik zijn er weinig. De belangrijkste gesprekken zijn gevoerd met Ian Parker, Mr. Lamprey en David Hopcraft. Wat betreft het verkrijgen van specifieke gegevens zijn de bezoeken aan het Kenia Wildife Management Project en het Galana Game Ranch Project van grote waarde.

's Avonds brengen we een bezoek een J. Grotenhuis waar we een informele samenkomst hebben met verschillende personen die we in Kenia ontmoet hebben. Ook maken we kennis met Miss Sandy Price die werkt voor de wildlife clubs in Kenia. Zij heeft geweldig veel gedaan voor het opzetten van deze clubs op de middelbare scholen in Kenia, waardoor de jeugd van Kenia zich veel meer bewust is geworden van de waarde van de natuur en de wilde fauna van hun land. zij is nu bezig het zelfde idee door te voeren in Tanzania.

zondag 29 augustus

Reis via Arusha naar Dar es Salaam. De ambassade reserveert kamers in Hotel Kilimanjaro.

maandag 30 augustus

Bezoek aan de ambassade, waar de ambassadeur ons persoonlijk ontvangt. Dagtoelagen opgenomen voor Sanogho en mijzelf. Daarna brengen we een bezoek aan de Tanzania Game Division van het Ministerie van Natural Resources and Tourisme. De vervanger van de directeur: Dr. R. A. Jingu, de Chief Game Officer Mr. Fred M. R. Lwezaula, verwacht onze komst en is van harte bereid ons van alle inlichtingen te voorzien en ons bij te staan bij toekomstige bezoeken in Tanzania. Wij leggen onze bedoelingen in Mali uit en hij vertelt vervolgens wat hij weet van cropping projecten in Tanzania. Er bleken drie belangrijke projecten geweest te zijn, waarvan één rendabel:

Op het ogenblik is er een project gaande in Liwale (ZO-Tanzania). Het project voorziet in de vleesbehoefte van de Ujamaa dorpen ten Zuidoosten ven het Selous Game Reserve. Doordat het gebied vergeven is ven de Tsétsé is vlees moeilijk te krijgen. De belangrijkste proteïne bron was vis. De Game Division werd ingeschakeld om de bevolking ven vlees te voorzien. De rangers schoten het wild, vervoerden het neer de dorpen, waar de bevolking de dieren moest slachten en conserveren. De dorpschef kreeg meestal de verantwoordelijkheid voor de verkoop ven het vlees aan de slagers, wet in coöperatief verband gebeurde. In het gebied worden nu ongeveer 50 dieren per maand geschoten voor een geschatte bevolking ven 5000. Volgend jaar hoopt de Game Division het geheel in handen te geven ven de lokale bevolking. Ze voorzien den alleen nog maar in de expertise: een Game ranger die het schieten uitvoert. De dorpen hebben zelf het materiaal en de munitie plus geweren. De Game Div. behoudt nu nog de trofee, maar wil dit in de toekomst ook de dorpen laten behouden.

De belangrijkste problemen, die men kan hebben bij een cropping. project zijn volgens Lwezaula:

Na dit bezoek proberen we in contact te komen met Mr. Bryceson die echter niet te bereiken is in Der es Salaam. 's Middags vertrekken we per Fokker Friendship via Zanzibar, Tanga en Mombassa naar Arusha. De vlucht duurt vier uur, waardoor weer veel tijd verloren gaat aan reizen.

dinsdag 31 augustus

's Morgens brengen we een bezoek een het hoofdkwartier van Tanzania National Parcs Division. De directeur Mr. D. N. M. Bryceson blijkt toch in Dar es Salaam te zijn. We hebben een gesprek met Mr. Lille Lyogello (Park Warden, Public Relations Officer) en met Mr. F. J. P. Kitomeri (Planning and Finance Officer). Er wordt voornamelijk gesproken over de educatieve middelen die men gebruikt bij TNP Division. Er zijn veel radioprogramma's over wildbeheer en wildbescherming, rijdende filmshows door het hele land met voorlichtingsfilms over wild en vaak voorlichtende krantenartikelen. In sommige parken bestaan jeugdherbergen waar schoolkinderen kunnen overnachten en zo kennis kunnen maken met de wilde fauna in z'n natuurlijke omgeving. Ook worden in navolging van Kenia met behulp van Sandy Price (zie zaterdag 28 augustus) op de middelbare scholen wildlife clubs opgericht.

Mr. Lyogello vertelt dat naast TNF Division en de Game Division een semi-overheidsinstelling bestaat: Wildlife Hunting Coöperation, die het jagen en vangen van wilde dieren voor respectievelijk trofeeën en dierentuinen in handen heeft.

's Middags brengen we een bezoek aan de College of African Wildlife Management te Mweka. De directeur Dr. Nyakoza is echter niet op de hoogte van ons bezoek en is zeer onwillig informatie te verschaffen, aangezien wij officiële bezoekers zijn en hij niet weet wat hij mag vertellen en wat niet. Het enige dat wij kunnen bereiken, is dat iemand ons rondleidt over het terrein en ons de gebouwen laat zien. De outillage van de school is uitstekend en goed verzorgt. Op het ogenblik zijn er alleen Tanzaniaanse leerkrachten. De cursus bestaat uit twee delen: een tweejarige voor het certificaat, vervolgens een éénjarige cursus voor het diploma. De school is voor de engelstalige gebieden van Afrika en heeft studenten van vele nationaliteiten. De studenten moeten praktijk doen aan het Serengeti Research Institute.

De school heeft evenals de wildlife College in Garoua Unimogs als terreinvoertuigen. In tegenstelling tot de ervaringen die men in Garoua heeft, voldoen ze hier uitstekend. De voertuigen zijn een gift van Duitsland, die ook het onderhoud verzorgt.

woensdag 1 september

Vertrek uit Arusha per gehuurde auto naar het Serengeti nationale park. We rijden over de Ngorogoro Krater, maar kunnen niet veel van de krater zelf zien, door de laaghangende wolken. Laat in de middag komen we aan in Seronera, waar blijkt dat de lodge dicht is omdat de waterleiding vernield is. Alle gasten moeten overnachten in een 75 km verder liggende lodge, wat voor ons ondoenlijk zou zijn. Na veel moeite kunnen we in de jeugdherberg overnachten. We leggen nog een kort bezoek af aan het Research Institute, waar blijkt dat Dr. Grimmsdell afwezig is. Mr. R. Pellew is echter op de hoogte gebracht van onze komst en zal de volgende dag het instituut laten zien en ons op de hoogte brengen van de werkzaamheden.

donderdag 2 september

Mr. Pellew vertelt ons de geschiedenis van het SRI en de organisatievorm binnen Tanzania National Parks Division. Het SRI is verbonden met de universiteit van Dar es Salaam en Mweka college. In theorie moeten de onderzoekers les geven

aan de universiteit, maar in de praktijk komt het daar niet van. Veldcursussen worden elk jaar gegeven voor beide scholen. Het SRI werd door Mr. Owen -indertijd directeur van TNP Division - opgericht in 1967 en de eerste directeur was Dr. H. F. Lamprey. Er werden hoofdzakelijk gedragsstudies uitgevoerd.

In 1970 werden de eerste laboratoria gebouwd met financiële steun van het Duitse Thijssen Fonds, het Max Planck Instituut en een Amerikaans instituut. Geld voor onderzoek werd gefourneerd door de Ford Foundation tot 1972. Na '72 wordt een Tanzaniaan directeur: Dr. Mcharu. Fondsen worden dan beschikbaar gesteld door het Canadian International Development Aid (CIDA), waarbij het de bedoeling zal zijn dat TNF langzamerhand de kosten gaat betalen uit de parkinkomsten. In de praktijk komt dit neer op een afnemende subsidie van CIDA en geen overname van TNP. Op het ogenblik is het zover dat het SRI bijna geen geld meer heeft om zich draaiende te houden: salariszen van Tanzaniaanse onderzoekers worden nauwelijks uitbetaald en de lopende onkosten worden betaald door de westerse gastonderzoekers uit eigen zak. Dr. Mcharu is inmiddels verdwenen naar Amerika en het SRI wacht op een nieuwe directeur. De African Wildlife Foundation doet binnen de faciliteiten van het SRI een monitoring programma in het Serengeti park. De directeur hiervan is Dr. Grimmsdell. Het onderzoek richt zich op management van het gebied; bestudeert de jaarlijkse veranderingen in dierenpopulaties en de migraties; bestudeert de vegetatieve aspecten en houdt kaarten bij van de savannebranden.

De wetenschappelijke staf van het SRI bestaat op het ogenblik uit 8 westerse onderzoekers, die betaald worden door diverse instituten en landen, en 6 Tanzanianen met een academische graad, die betaald worden door TNP (theoretisch). Op het ogenblik is de tendens dat meer aandacht besteed gaat worden aan toegepast onderzoek - gericht op management - en minder aandacht besteed gaat worden aan zuiver academisch onderzoek zoals gedragsstudies. Wij krijgen echter nog de indruk dat de meeste westerse onderzoekers zich bezighouden met gedragsstudies, weliswaar soms in verband met de' ecologie van het gebied, maar toch naar mijn mening meer gericht op de glorie van de onderzoeker dan op ontwikkelingshulp. De Tanzaniaanse onderzoekers houden zich bezig met meer toegepast onderzoek. Samenvattend:

Met Pellew hebben we een gesprek over zijn onderzoek: invloed van grote herbivoren op de vegetatie van het park. Hij vertelt dat na de uitroeiing van de runderpest de populatie van grote herbivoren explosief is toegenomen in het park. Ook de verandering van het klimaat in gunstige zin (spreiding van de neerslag wordt gunstiger, waardoor de carrying capacity van het gebied groter wordt) draagt bij tot het groter worden van de biomassa van grote herbivoren.

De Wildebeest populatie was in 1962 tien maal zo klein als nu in 1976: 1.500.000 dieren. Het aantal Buffels neemt met 12 % per jaar toe. Olifanten kwamen tot voor kort niet in het Serengeti park voor, nu zijn er twee populaties met een vrijwel constant aantal van 2000 dieren. De invloed van Olifanten in Serengeti en vooral rond Seronera heeft duidelijke consequenties voor de fysiognomie van de boomvegetatie. Vooral de Koortsbomen (Acacia xanthophloea), toeristisch belangrijk omdat het de geliefde rustplaats voor de Leopard is, zal langzamerhand verdwijnen door de gezamenlijke acties van Olifanten en Giraffen.

Vroeger kwamen er regelmatig savannebranden voor in het Serengeti park, zodat de natuurlijke verjonging van de bomen zeer moeilijk was. Er kwam dan ook een uitgesproken parklandschap voor met grote grasvlakten en in de vochtiger dalen volwassen exemplaren van Acacia's. Nu het branden vrijwel onder controle is, krijgt de opslag wel de kans de vuurzone te ontgroeien, maar wordt door de Giraffen laag gehouden. De Olifanten duwen de volwassen bomen om, om bij de bladeren te kunnen en houden de jonge bomen ook laag. Pellew verwacht dan ook dat binnen afzienbare tijd het landschap rond Seronera totaal verandert zal zijn in een struikvegetatie, die niet boven een bepaalde hoogte uit zal komen. Dit verschijnsel ziet men ook in het Kruger Wildpark en Wanki Nationaal Park.

Pellew maakt bij zijn onderzoek gebruik van radiotelemetrie en immobilisatie d.m.v.. drugs. Hij geeft ons praktische informatie over apparatuur en laat zijn materiaal zien. Voor het immobiliseren heeft hij vroeger kruisbogen gebruikt, maar deze bogen zijn te onveilig aangezien ze zeer krachtig zijn en men gemakkelijk tot op 100 meter dwars door een dier heen kan schieten. Wij vertellen de informatie die we van Vaughan Langman hebben gekregen over diens ervaringen met telemetrie (zie vrijdag 27 augustus) en Pellew gelooft dat Langman indertijd te veel hooi op zijn vork heeft genomen. Men moet zich beperken wat het aantal -te onderzoeken dieren betreft.

Ir. Tjapko Jager, Wagenings bodemkundige, vertelt ons over zijn onderzoek in het Serengeti park en aangrenzende gebieden. Het werkt met een WOTRO beurs die in oktober afloopt en heeft zijn onderzoek praktisch afgerond. Aan de hand van bodemkundige gegevens worden bodemklassificatiekaarten gemaakt van het hele gebied die gebruikt worden bij het bepalen van het landgebruik. Ook verzamelt hij gegevens over de waterhuishouding in de bodem. Hij vertelt dat de bodem bestaat uit jonge vulkanische afzettingen die nog jaarlijks verrijkt worden. De bodemvruchtbaarheid is zeer hoog, ondanks dat de pH erg hoog is. Hierdoor kunnen in dit gebied deze zeer grote concentratie wild voorkomen.

Mr. Herbert Epp, Canadees geomorfoloog, doet een zelfstandig onderzoek op het SRI. Hij maakt een analyse van de voorkomende landschapseenheden d.m.v.. interpretering ven zelfgemaakte luchtfoto's. Hij maakt aan de hand van geologische, geomorfologische, vegetatieve en bodemkundige informatie, die hij verifieert met grondwaarnemingen, kaarten waarop de verschillende landschapstypen ingetekend worden, die later worden samengevoegd tot grotere ecologische eenheden. Mr. Epp werkt volkomen zelfstandig. Hij vliegt zelf en maakt zelf zijn luchtfoto's. Ook doet hij zelf vegetatief en bodemkundig onderzoek, iets wat niet duidt op grote correlatie tussen de verschillende aan de gang zijnde studies. Voor zijn werk vindt Mr. Epp het voldoende nauwkeurig met eigen fotoapparatuur te werken. Hij maakt gebruik ven een VINTEN 70 mm fotoapparaat, die hij zelf in zijn vliegtuig heeft gemonteerd. De kosten van de camera zijn £ 366. Als vliegtuig prefereert hij een Supercup, een highwing vliegtuigje, dat een hele korte start- en landingsbaan nodig heeft en vrijwel onder alle condities kan opstijgen of landen in het veld, zuinig vliegt en lage snelheden kan behalen. 's Middags maken we met Ir. T. Jager een tocht in de buurt van Seronera om een indruk te krijgen van het landschap en de flora en fauna., We zijn hier binnen de invloedssfeer van het Victoriameer en het gras is groen in tegenstelling tot de meer Oostelijk gelegen grassteppen. We zien veel herbivoren: Topi, Buffel, Rietbok, Bosbok, Waterbok, Thomson Gazelle, Grant's Gazelle, Giraffe en Wildebeest en enkele carnivoren: Gevlekte Hyena, Jakhals, en Jachtluipaard. Aan vogels zien we Struisvogels, Parelhoenders, enkele andere hoendersoorten, Nijlganzen, een Grote Trap, Kleine Trappen en een Viserend. Bij zijn huis zien we Dwerg Mongoesen en een Genet Kat.

vrijdag 3 september

's Morgens hebben we een kort gesprek met Mr. Bygott, die leeuwen bestudeert in Serengeti en Ngorogoro. Hij doet gedragsstudies en ecologisch onderzoek. Het onderzoek is een vervolg van het werk van Scheller. Bygott constateert een sterke toename van het aantal Leeuwen in het Serengeti perk, wat hij toeschrijft aan het toenemen van het aantal sedentaire herbivoren. De Leeuwinnen hoeven in de tijd dat ze hun jongen zogen niet meer ver van hun nest af te dwalen om aan voedsel te komen, zodat de welpen gemakkelijk deze voor hen zo kritische tijd kunnen doorkomen. Hij schat dat er op het ogenblik zo'n 2500 Leeuwen in het Serengeti Park zijn. Hij heeft een kaartsysteem van 300 Leeuwen, die ze aan de hand van foto's individueel kunnen herkennen. Regelmatig worden de gedragingen van deze Leeuwen nagegaan.

Wij besluiten 's middags weg te geen en onderweg de Olduvai Gorge en Lake Manyara nationaal park te bezoeken, aangezien er voor ons verder weinig interessant onderzoek gedaan wordt op het SRI. De administrateur verschaft ons nog enige informatie over de generatoren die men daar gebruikt. Een 32 KVA generator blijkt goed te voldoen; de 16 KVA generator die ze ook hebben, is onvoldoende.

Bij de Olduvai Gorge bezoeken we het museumpje en overnachten in de Forest Lodge op de Ngorogoro Krater.

zaterdag 4 september

We vervolgen onze terugreis naar Arusha. Onderweg wordt een bezoek gebracht aan het Lake Manyara National Park. De vegetatie heeft daar veel te lijden van de te grote populatie Olifanten. We hebben een gesprek met Mr. Malyosi, een Tanzaniaans onderzoeker die het werk van Douglas Hamilton voortzet (Olifanten onderzoek). Mr. Malyosi onderkent dat er te veel Olifanten in het betrekkelijk kleine park zijn, maar acht het nog niet noodzakelijk maatregelen te treffen de populatie te verminderen. We maken een rit door het park en zien grote hoeveelheden Buffels, Olifanten, Impala's, Bavianen en Nijlpaarden. De populatie Nijlpaarden is in de laatste jaren zeer snel toegenomen. In het meer zijn grote concentraties Flamingo's, ze zijn echter te ver weg en door de kijker zien we slechts een roze streep aan de horizon. In Arusha leveren we de auto in, re-confirmeren onze vlucht naar Rome via Nairobi. De vlucht van Arusha naar Nairobi blijkt niet door te gaan en we moeten een andere vlucht nemen.

zondag 5 september

Vlucht naar Nairobi 's middags kwart voor twee. Door vertraging moeten we op Nairobi Airport tot twee uur 's nachts wachten op het vliegtuig naar Rome.

maandag 6 september

Aankomst te Rome rond elf uur 's morgens. In de namiddag brengen we een bezoek aan het hoofdkwartier van de Food and Agricultural Organization van de UN. Alleen Ir. J. Hielkema blijkt aanwezig te zijn. Mr. G. S. Child en Ir. E. Pelinck zijn beide in het buitenland. Hielkema bespreekt met ons uitgebreid de mogelijkheden van satellietbeelden voor het Mali project. Het blijkt dat de F.A.O. geen foto's heeft van het Baoulé-gebied en dat het Italiaanse ontvangststation dit gebied ook niet bestrijkt. We zullen ons tot NASA moeten wenden voor foto's. Voor regelmatige opnamen zullen we een door NASA erkend onderzoeksproject moeten worden en zal Mali toestemming moeten verlenen voor het maken van de foto's. Dan zijn alleen de ontwikkelingskosten van de foto's voor onze rekening, wat een te verwaarlozen klein bedrag is.

dinsdag 7 september

's Morgens bezoeken we nogmaals de Remote Sensing Unit, waar Hielkema ons enkele kleurenfoto's laat zien, gemaakt door

de LANDSAT- en ERTS-satelliet en de door NASA daarvan gemaakte vergrotingen. Ook demonstreert hij de apparatuur, die gebruikt wordt voor de interpretatie van de satellietfoto's:

-          de 'density cutter', die bepaalde klassen van beeldintensiteit kan onderscheiden op de foto's en elektronisch kan weergeven in verschillende kleuren op een TV-scherm,

-          een toestel waar zwart-wit foto's in het infrarood spectrum met vier verschillende bandbreedtes met behulp van vier kleurenfilters met elkaar gemengd kunnen worden tot een false color foto, waar de gewenste informatie op uitkomt.

We besluiten diezelfde dag terug te keren naar Nederland, aangezien Rome ons ook niet veel meer te bieden heeft. Sanogho vertrekt die middag naar Parijs, om aldaar de volgende dag het vliegtuig naar Bamako te nemen. Wij komen omstreeks 16.00 uur aan op Schiphol en reizen per bus, trein en taxi naar Wageningen.

Slotopmerkingen

Ondanks de mislukte afspraken op het einde van de reis, met name in Tanzania en Rome, is de reis voor het project zeker van grote waarde geweest. Veel nuttige informatie werd opgedaan waardoor een beter inzicht is verkregen in de manier waarop het onderzoek in Mali zal moeten geschieden en welke doelstellingen we moeten aanhouden voor het project. Een en ar der wordt omschreven in de samenvatting op blz. 1. De samenwerking met Sanogho was prima en het bezoek was voor hem zeker van grote waarde, niet alleen in verband met het project, maar ook voor zijn werk als directeur van de nationale parken in Mali.

Achteraf is het reisschema niet helemaal efficiënt gebleken en zou bv. het bezoek aan het Serengeti Park beter vanuit Nairobi georganiseerd kunnen worden. Een verandering van het reisschema bleek niet mogelijk door het type tickets aan mij verstrekt door de DITH, wat jammer is. We zijn nu veel tijd

en geld kwijtgeraakt aan overbodige reizen en huren van auto's (van zeer slechte kwaliteit) met chauffeur. De bezoeken aan de diverse parken gaven een goed beeld van de grote dierenrijkdom in Oost-Afrika, een rijkdom die echter sterk verarmt volgens velen.

Grote gebieden lijden onder de aanhoudende droogte en de toenemende bevolkingsdruk, waardoor erosie en desertificatie hand over hand toenemen.

Zoals vaak het geval is, zal een tweede bezoek veel effectiever kunnen zijn door de nu aanwezige contacten met diverse onderzoekers en ministeries in Kenia en Tanzania. Misschien kan dit halverwege het project nog eens plaatsvinden.


bijlage 1.   LIJST VAN WAARGENOMEN DIEREN

 

Crawshay's haasLepus crawshayi(DeWinton)
BaviaanPapioanubis(J.P.Fischer)
PatasErythrocebus patas(Schreber)
VervetCercopithecus aethiops(L.)
JakhalsCanis aureus(L.)
GenetGenetta genetta(L.)
Dwerg MongooseHelogale parvula(Sundevall)
Gevlekte HyenaCrocuta crocuta(Erxleben)
LeeuwPanthera leo(L.)
Cheetah, jachtluipaardAcinonyx jubatus(Schreber)
Rots klipdasProcavia capensis(Pallas)
OlifantLoxodonta africana(Blumenbach)
Grevy's ZebraEquus grevyi(Oustalet)
Grant's ZebraEquus burchelligranti(Gray)
Zwarte NeushorenDiceros bicornis(L.)
NijlpaardHippopotamus amphibius(L.)
WrattenzwijnPhacochoerus aethiopicus(Pallas)
Reuzen BoseverHylochoerus meinertzhageniThomas
Kenia GiraffeGiraffa camelop4rdalis(L.)
ElandantilopeTaurotragus oryx(Pallas)
BosbokTragelaphus scriptus(Pallas)
Beisa OryxOryx beisacallotis(Ruppell)
WaterbokKobus ellipsiprymnus(Ogilby)
Bohor rietbokRedunca redunca(Pallas)
Hartebeest, KongoniAlcelaphus buselaphusPallas)
TopiDamaliscus korrigum(Ogilby)
WildebeestConnochaetus taurinus(Burchell)
ImpalaAepyceros melampus(Lichtenstein)
Grant's GazelleGazella granti(Brooke)
Thomson's GazelleGazella thomsoniGunther
Rode DuikerCephalophus natalensisA.Smith
Grimm's DuikerSylvicapra grimmia(L.)
OribiOurebia ourebia(Zimmermann)
Kirk's Dik-dikRhynchotragus kirki(Gunther)
BuffelSyncerus caffer(Sparrman)
StruisvogelStruthio camelus
Blauwe ReigerArdea cinerea(L.)
KoereigerBubulccus ibis(L.)
Zadelbek OoievaarEphippiorhynchus senegalensis
MarabouLeptoptillos crumeniferos(Lesson)
NijlgansAlopochen aegyptiacus
SecretarisvogelSagittarius serpentarius(Miller)
Afrikaanse VisarendCuncuma vocifer(Daudin)Gieren(diverse spp)
PatrijsenFrancolinus spp
HelmparelhoenNumida meleagris(L.)
Red-Necked SpurfowlPternistis cranchii
KraanvogelBalearica regulorum
Grote TrapArdeotis korf
Kleine TrapLissotis melanogaster
AalscholverPhalocrocerax africanus(Gmelin)
RalreigerArdeola ralloides(Scopoli)
Gekroonde PlevierStephanibyx melanopterus
HoornraafBucorvus abyssinicus(Boddaert)

en vele andere soorten ongeïdentificeerde vogels.


bijlage 2.   LIJST VAN MEEGENOMEN LITERATUUR

 

Björklund, Miss M. ed 1976-Proceedings. Meeting on Conservation, Management and Utilization of Addax and Oryxes and other Arid and Semi-arid zones Species in Africa and West Asia. UNEP Head Quarters, Nairobi.
Casebeer, R.L. 1975-Summeries of Statistics & Regulations per­taining to Wildlife, Parks and Reserves in Kenia. UNDP/FAO pr.wr.doc.8 KEN71/526
Casebeer, R.L.& H.T.M.Mbai 1974-Animal Mortality 1973/74 Kajido district.
UNDP/FAO pr.wr.doc.5 KEN71/526
Caughley, G. 1972-Aerial Survey Techniques Appropriate to Estimating Cropping Quotas. KEN:SF/FAO 26, Pr.Wr.Doc.2
Debbie, J.G. 1970-Wildlife Diseases Research - report to the Government of Kenia. FAO/UNDP 2834.
Dieterich, R.A. et al 1975-Wildlife Disease Investigation, Kenia. FAO:AGO:DP/KEN/68/013, Pr.Wr.Paper.
Dillmann, Dr.J.S. 1976-Game utilization and game abbatoirs. (in press).
Fay, L.D. 1972-Wildlife Diseases Research - report to the Government of Kenia. FAO/UNDP:TA3049
Gwynne, M.D. & H.Croze 1975-The concept and practise of ecological mo­nitoring over large areas of land: the sys­tematic reconnaissance flight (SRF).mimeog.
Karstad, L.H. et al 1974-Wildlife Diseases Research - report to the Government of Kenia. FAO/UNDP:TA 3291
Kenia Government Printer 1975-Statement on fbture Wildlife Mngt. Sessional Paper no. 3/1975
-------------- 1976-The Wildlife Act. Special Issue of the Kenia Gazette, Suppl.31
-------------- 1976-The Wildlife Act. Kenia Gazette Supplement.No 1/76
Kenia Wildlife Mngt Project 1973-Hunt Mngt programme, Kajido district. FAO/UNDP pr.wr.doc.3 KEN/71/526
-------------- 1974-Sample contracts for Hunting Conces­sions. mimeogr.
King,J.M. & B.R.Heath 1975-Game domestication for animal production in Africa. Experiences at the Galana Ranch. Reprint World Animal Rev. 16 , FAO
Lyogello,Lilla 1975-Tanzania National Parks: our heritage. Ref no. TNP/D 2., mimeogr. 4p
Norton-Griffiths,M. 1972-Serengeti Ecological Monitoring Progr. An AWLF report. 24 p
--------------- 1975-Counting Animals. Publ.no 1, AWLF
Peterson,J.C.B. and R.L.Casebeer 1972-Ditribution, Population status and group compoettion of Wildebeest and Zebra on the Athi/Kapiti plains, Kenia. KWMP UNDP/FAO pr.wr.doc.1 KEN71/526
Qvortrup, Svend A. 1974-Wet season feeding of wildlife and livestock on the Athi-Kapiti plains of Kajido district, Kenia. KWMP-coll. no.2, mimeogr. 3p
Rattray,J.M. 1968-The Grass cover of Africa + map. FAO publ. no.49
Russell, Prof.E.W. 1968-Management Policy in the Tanzania National Parks, Arusha.
Starker Leopold, Prof.A. 1970-Research Policy in the Tanzania National Parks, Arusha.
Swank,W.G. et al 1974-Cropping, Processing and Marketting of Wildlife in Kajido district, Kenia. UNDP/FAO pr.wr.doc.6 KEN/71/526
   
Tanzania Government Printer. 1974-The Wildlife Conservation Act 1974. Subsidary Legislation, Dar es Salaam
 -------------- 1974-Wildlife Conservation Act. in: Acts Suppl. Gazette of Un.Rep.Tanzania no-31, vol LV(55-97), no.2 Dar es Salaam
Tanzania National Parks 1975-Anual Report, 1974-'75
UNEP 1976-Implementation of General Assembly Resolution 3337. (XXIX): International cooperation to combat Desertification Report of the Executive Director. Government Council- 4th session.UNEP/GC/67.
UNESCO 1966-Seminaire Régional dEcologie Tropicale sur les Productivités Primaires et Secondaires des Savanes Tropicales. Rapport Préliminaire, Nairobi.
UNESCO-Man and the Biosfeer 1973-Conservation of Natural Areas and of the Genetic Material they contain. Expert Panel on Proj.8. Final Report (12)
-------------------- 1974-Contribution of the Social Sciences to the MAB Programme. Final Report (17)
 -------------------- 1974-Ecological effects on different land uses and mngt practises on temperate and mediterranean forest landscapes. Final Report (19)
-------------------- 1974-Impact of human activities and land use practises on grazing lands: savanna, grass­land (from temperate to arid areas). Final Report (25).
 -------------------- 1975-Impact of human activities on the dynamics of arid and semi-arid zone ecosystems, with particular attention to the effects of irrigation. Final report (29).
 -------------------- 1975-Programme on the Ecological Mngt of Arid and Semi-arid rangelands in Africa and the Near East and Middle East (EMASAR) of FAO. Final report (30).
 -------------------- 1975-International Co-ordinating Council of the Programme on MAB, 4th session. Final report (38).
Woodford,M.H. 1974-Postmortum Procedures for Wildlife Vets. and field Biologists. UNDP/FAO pr.wr.doc.4

 


bijlage 3.   LIJST VAN PERSONEN ONTMOET TIJDENS DE STUDIEREIS:

 

 

Björklund, Miss M.

- Programme Officer, Division of Ecosystems

Bygott,Mr.D.

- Wildlife Biologist, SRI.Tanzania and Natural Resources. UNEP. Nairobi.

Croze,Dr.H.

- Wildlife Ecologist, KWMP.Nairobi

Curry-Lindahl,Mr.K.

- Senior Adviser on Ecology and Cons. UNEP

Epp,Mr.H.

- Geomorfologist, SRI. Tanzania

Goltz, Dr.G.M.von der

- Project Manager, KWMP. Nairobi'

Grotenhuis, Drs.J.

- Wildlife Veterinarian, Kabete Research St.

Gwynne,Mr.M.D.

- Kenia Rangeland Monitoring Project, Nairobi.

Heath,Mr.B.R.

- Manager Galana Game Ranch Proj. AWLF

Hielkema,Ir.J.

- FAO, Remote Sensing Unit, Rome.

Hopcraft, Dr.D.

- Wildlife Ecologist, Rancher, Kenia.

Hughes,Mr.I.M.

- Field Research Services, Nairobi.

Jager, Ir.Tj.

- Bodemkundige, SRI. Tanzania

King,Dr.J.M.

- Scientific Officer, AWLF, Galana Ranch.

Kitomari,Mr.P.J.P.

- Planning & Finance Off, TNP. Arusha

Komora,Mr.J.

- Permanent Secr. of the Minister of Wildlife and Tourism, Nairobi.

Lamprey,Dr.H.F.

- UNESCO/UNEP Project Coordinator, Integrated Ecological Project in Arid Grazing Lands to promote Rehablitation and Development.

Langman,Mr.V.A.

- Wildlife Veterinarian, University of Náirobi.

Lwezaula,Mr.F.M.R.

- Chief Game Officer, Tanzania Game Division.

Lyogello,Mr.L.

- Park Warden, Public Relation Officer, TNP.

Malyosi,Mr.

- Scientist, TNP, Lake Manyara N.P.

Monks,Mr.

- WWF representative, Kenia.

Nauta, Mr.WJ.

- Ass.Expert in Environmental Sciences, UNESCO

Nyamora,Mr.P.

-'Technician Galana Game Ranch Project.

Nyakoza,Dr.

- Director Coll.Afr.Wildlife Mngt, Mweka.

Paling,Drs.R.

- Wildlife Veterinarian, Nairobi.

Parker,Mr.I.

- Wildlife Services Ltd., Nairobi.

Parkinson,Mr.T.

- Professionele wildvanger, Nairobi.

Pellew,Mr.R.

- Wildlife Ecologist, SRI. Tanzania

Poole,Dr.R.

- Director African Operations, AWLF. Nairobi.

Price, Miss S.

- Kenia Wildlife Clubs, Nairobi.

Savidge,Dr.J.

- Wildlife Biologist, KWMP. Nairobi

Seago,Mr.J.

- Professionele wildlvanger, Nairobi

Stanley Price, Dr.M.

- Wildlife Ecologist, Galana Game Ranch Proj.

Taiti,Mr.S.

- Director Research Section, Dept.Wildlife Cons. & Mngt, Nairobi.

Tauber, Drs.

- Fysisch Geograaf, KWMP, Nairobi.

Ter Kuile,Mr.C.H.H.

-.Sen. Agricultural Adviser, FAO Country Representative, Nairobi

Western,Mr.D.

- Wilslife Ecologist, Amboseli N.P., Kenia

Woodford,Dr.M.H.

- Wildlife Veterinarian, KWMP.Nairobi

 


FOTO'S GALANA RANCH

 

 

 

image006

Dr. J. King bij de Cessna 182 op de Galana Ranch

 

 

image007

Kudde Fringed-Eared Oryx bij de drinkbak.


 

image008

Luchtfoto van het Galana gebied:
rode gronden zijn hoog gelegen lateritische bodems met woodlands grijze gronden zijn cambisolen en vertisolen met grassteppe

 

image009

Foto van de Galana Ranch: droogte en overbeweiding geven dit resultaat.


 

image010

De Zebu kudde aan de drinkplaats

 

image011

Een geïmmobiliseerde Oryx


 

 

 

image012

De weegbrug voor het wegen van de Oryxen.


FOTO' S KENYA WILDLIFE MNGT PROJECT

 

 

image013

De abattoir truck van achteren, l: Dr.M.H.Woodford, r.:& N.N.Sanogho

 

 

image014

De generator, gebruikt bij het cropping project.


 

image015

Afvaltonnen en watertank, gebruikt bij het croppings project.

 

image016

Klaarmaken voor de aerial cencus. Van links naar rechts: Dr. J.Savidge, N.N.Sanogho, Dr.H.Croze, Ir.A.C.Heringa

 

image017

Gezicht op Wilson Airport, Nairobi.

image018

Dr. Harvey Croze brengt de telstokken aan, aan de vleugelsteunen van de Cessna 180.


FOTO'S GENOMEN TIJDENS DE AERIAL CENCUS-VLUCHT

 

 

image019

Drinkplaats voor vee met de typische spaakvormige patronen, gemaakt door het vee.

 

image020

Masai-Boma.


FOTO'S ABERDARE RANGE NATIONAL PARK

 

 

 

image021

Buffels op de open grasvelden, op de achtergrond Hagenia bergbos.

 

 

image022

Landschap in de overgangszone van bos naar bamboe.


FOTO'S OP DE FARM VAN DAVE HOPCRAFT

 

 

image023

Landschapsbeeld. Themeda triandra grasland met Acacia drepanolobium.

  

 

image024

Beeld van de slechte toestand van het gras.

 


Valid HTML 5!   Correct CSS!