DutchPortugueseSpanishDanishEnglishFrenchGermanItalianRussian

Wildgebruik


Het gebruik van wilde fauna voor melk- en vleesproductie


Voordelen van het gebruik van de wilde fauna



Afrika wordt door vele rampen bedreigd; sommige veroorzaakt door de mens, sommige door de natuur. Toch zijn deze ogenschijnlijke natuurrampen vaak indirect door de mens tot stand gekomen. Eeuwenlange uitputting van de bodem door intensieve landbouw, overbeweiding, overbekapping van het bos en wegbranden van de vegetatie hebben er toe geleid dat het milieu niet meer in staat is zichzelf te reguleren. De verdwijning van de beschermende vegetatielaag resulteerde in versnelde erosie van de bodem, oprukken van de woestijn, overstromingen, langdurige droogte en uiteindelijke hongersnood voor zowel mens als dier.Vooral bij het immense gebied ten zuiden van de Sahara, de Sahelzone, welke bijna geheel West-Afrika, Sudan en delen van Ethiopië omvat, is zwaar getroffen door deze rampen. Vanuit de ontwikkelde landen worden vele pogingen ondernomen het leed daar te verzachten en de ontwrichte economie weer op poten te zetten. Een manier welke kan bijdragen tot het herstel van het milieu, de wildlife utilization of het gebruik van wilde fauna voor de proteïne productie is vrijwel onbekend in onze westerse wereld. In Afrika zelf, Rusland en ook Amerika wordt deze manier van melk- en vleesproductie, op weliswaar kleine schaal, met succes toegepast. In dit artikel wordt in het kort het voordeel van het gebruik van wild boven rundvee behandeld en tevens de manieren van wildlife utilization, zoals heden ten dage in verschillende delen van de wereld toegepast.

Veeteelt is een van de voornaamste oorzaken van milieudestructie in de aride en semiaride gebieden van Afrika. Niet alleen door de grote toename van de kudden als gevolg van Verbeterde veterinaire zorg in de twintigste eeuw; altijd al heeft het houden "van vee nadelen gehad in deze gebieden. Deze nadelen kunnen als volgt worden samengevat:

  1. Het vee is nauwelijks aangepast aan zijn omgeving en werkt daarom ecologische problemen in de hand, zoals toenemende uitputting van de bodem, gevolgd door versnelde erosie. De voornaamste oorzaken hiervan zijn: eenzijdige benutting van de natuurlijke vegetatie (slechts 100/o van de aanwezige grassoorten), grote afhankelijkheid van drinkwater.
  2. Vee voorziet slechts in kleine mate in de eiwitbehoefte van de bevolking. Voornamelijk door historisch gegroeide waarden toegekend aan het (rund)vee, wordt bij de meeste nomadische stammen het vee niet gehouden voor de slacht. De laatste jaren komt hier echter wel verandering in door veranderende welstandsnormen (behoefte aan geld) en de druk van diverse regeringen.
  3. Maatregelen welke genomen worden ter verbetering van de veestapel (selectie en kruising van rassen) en van weidegronden en watervoorziening zijn zeer kapitaalintensief. Door een laag rendement per oppervlakte-eenheid zijn zulke investeringen economisch niet verantwoord in het overgrote deel van de ontwikkelingslanden in de Sahelzone.

De bovenstaande feiten maken het noodzakelijk uit te zien naar alternatieven voor een juist en optimaal gebruik van de natuurlijke weidegronden van Afrika. Een van de meest voor de hand liggende mogelijkheden is het gebruik van inheemse hoefdieren welke immers het beste aan hun omgeving zijn aangepast. Afrika staat bekend om zijn zeer grote en soortenrijke grasetende fauna. Uitgedrukt in kg/km2 (biomassa) geeft Bourlière getallen als 2 tot 6 ton voor de grassteppen van Oost en Zuid-Afrika, 15 ton/km2 voor de Acaciasavannes van Kenya en 18 tot 31 ton/km2 voor de savannes van Uganda. Des te meer gaan deze getallen spreken wanneer men ze vergelijkt met de rest van de wereld. Voor de prairies van Noord-Amerika (het enige vergelijkbare gebied met Afrika wat betreft grootte van biomassa) moet de biomassa vóór de uitroeiing van de Bizon 2,4 tot 3,5 ton/km2 zijn geweest. Afrika is dus duidelijk uitzonderlijk in zijn positie wat betreft de grote hoeveelheid grazers per ha. Oorzaken hiervoor worden later behandeld. Wanneer nu een alternatief voor de vleesproductie in de vorm van 'wildlife utilization' wordt voorgesteld, dan moet tevens kritisch bekeken worden wáárom de inheemse bevolking nooit eerder op grote schaal in deze gebieden gebruik heeft gemaakt van het inheemse wild en steeds is teruggevallen op zijn vee. Om dit goed te begrijpen is het goed te beseffen waarvóór het vee werd gehouden en wat zijn geschiedenis is.

Domesticatie

Het staat vrijwel vast, dat de domesticatie van dieren zijn oorsprong heeft in Mesopothamië. De voorouders van het huidige tam. me rund: de Bos taurus kwamen daar vandaan en trokken Afrika vanaf 5000 v. C. (begin Neolithicum) binnen, tezamen met hun Hamitische herders. Eerst bezetten ze de Nijlvallei en vandaar uit trokken ze via verschillende wegen Afrika verder binnen. Ter plaatse mengde de veestapel zich met Inheemse rundersoorten en later met bultrunderen uit India. Dit gemengde vee, Sanga of Shanga geheten, verspreidde zich vanuit Nubië in de loop der eeuwen over West en Zuid-Afrika. Nog veel later bij de komst van de. Arabieren kwam er een nieuwe invasie van bultrunderen vanuit India. Kruisingen tussen deze soort en de plaatselijke soorten gaf aanleiding tot vele hybriden. Het houden van rundvee vereist door de grootte van het dier veel aandacht en organisatie van de gemeenschap. Daarom is het logisch te veronderstellen dat domesticatie van dieren ontstaan is binnen akkerbouwbedrijvende gemeenschappen. De instelling van zulke bevolkingsgroepen was zodanig, dat ze het geduld konden opbrengen grote dieren tam te maken en te verzorgen. Bovendien was de ;Akkerbouw een aantrekkelijke plaats voor grazende dieren, zodat al spoedig de mens te maken kreeg met deze runderen en voor de keuze stond het te weren van zijn akkers of ten nutte te maken. Toen in bepaalde streken de bodem uitgeput raakte door erosie, verzouting of verarming, moest de bevolking naar andere gebieden trekken. Sommige stammen gingen zich specialiseren op de veeteelt en konden zich zo sneller verplaatsen dan de akkerbouwers, Afrika is dan ook, mede door zijn natuurlijke gesteldheid, in de meeste gebieden het eerst bezet door veetelende volkeren, pas daarna deden akkerbouwbedrijvende stamzeen hun intrede. Het klimaat en de schrale bodem vereist echter een nomadisch bestaan. De herders volgen hun kudden welke op hun beurt, tezamen met het wild, de regen volgen. Door dit langdurig en intensief contact van mens en dier werd een hoge mate van wederzijdse aanpassing verkregen.

Waarom vee werd gehouden is een volgende vraag. De moeite die men zich moest getroosten grote runderen tam te maken om er pas na enige generaties de vruchten van te plukken, doet vermoeden dat ze niet als voedselreserve werden gehouden. Er was immers overal voldoende klein wild aanwezig, dat gemakkelijk te doden was voor het benodigde vlees.

Er bestaan voldoende bewijzen dat de eerste veefokkers slechts zeer kleine kuddes bezaten. Het voordeel hiervan zou van het begin af aan op een geheel ander vlak hebben gelegen, namelijk het regelmatig aftappen van melk of bloed (zoals nu nog de Masai doen) en het gebruik maken van de kracht van de dieren voor vervoer en andere werkzaamheden. Bovendien waren de huiden uitermate geschikt door hun sterkte voor de vervaardiging van schilden, tenten en andere gebruiksvoorwerpen.

Ook zullen de oorspronkelijke akkerbouwers spoedig het nut van mest hebben bemerkt. liet werd niet alleen voor de vruchtbaarheid van de grond gebruikt, maar ook als brandstof. Men kende duidelijk andere economische waarden toe aan het vee dan die als voedselproducent. Nu nog geldt voor de meeste veehoudende stammen in Afrika dat wild vlees (het woord voor wild betekent ook vlees) en vee een statussymbool is, een belegging. Wanneer vlees nodig was, werd er gejaagd en geen koe, geit of schaap geslacht. Dat het houden van vee een slechte invloed op het milieu had werd niet onderkend. Door de overvloed aan ruimte trok men eenvoudig naar een ander gebied, waar het gras nog wel voldoende aanwezig was. Dat het inheemse grazende wild een veel beter gebruik maakte van de vegetatie en daarom voordelen had boven vee is nooit doorgedrongen tot de pastorale stammen in Afrika. Wild werd soms geduld, soms verjaagd van de weidegronden; nooit werden positieve pogingen gedaan tot domesticatie. Niet omdat er geen geschikte soorten zouden zijn om tam te maken, maar eenvoudig omdat de behoefte er niet was. Na de komst van de blanken echter, raakte de inheemse fauna steeds sneller uitgeput door modernere en effectievere jachtmethoden, steeds grotere concurrentie wat betreft voedsel, water en levensruimte. Nu is dan ook de tijd gekomen om de restanten van een eens overvloedige fauna te beschermen. Door herstel van de vegetatie en het opbouwen van populaties van nu bedreigde diersoorten kan misschien in de nabije toekomst overgegaan worden tot het duurzaam beheer van deze fauna, zodat een beter en g economisch gebruik gemaakt kan worden van de Afrikaanse natuurlijke weidelanden, zonder voorbij te gaan aan aspecten van recreatie en natuurbeheer.

Economische voordelen

Voordelen van het houden van inheemse grazers boven vee zijn niet alleen van ecologische aard, ook op economisch gebied staan er voldoende voordelen. Onderzog voornamelijk gedaan in Oost en Zuidelijk Afrika, heeft uitgewezen dat de Afrikaan grazers een hogere vleesproductie hebben een effectiever gebruik maken van de vegetatie, minder afhankelijk zijn van drinkwater, sneller geslachts- en slachtrijp zijn, resistenter zijn tegen diverse voor vee dodelijke ziekten en een hogere begrazingsdruk toelaten. Achtereenvolgens zullen de voordelen van wild boven vee worden behandeld.

Eetgewoonten

Het is niet ongebruikelijk, dat zich soms een twintigtal soorten hoefdieren voeden op een relatief klein areaal. Dit is mogelijk doordat  ze een optimaal gebruik maken van de aanwezige vegetatie. Zebra's, wildebeesten en Topi's eten hoofdzakelijk gras, maar overlappen elkaar weinig in soortenkeuze. Impala’s, Grant’s gazelles, Thomson’s gazelles kennen een grotere variëteit in voedselkeuze: ze eten gras, kruiden en bladeren van bomen en struiken, afhankelijk van het seizoen en hun leeftijd. De voedselkeuze van de verschillende diersoorten is vaak complementair. De bouw van verschillende monddelen, neklengte, tonglengte, vorm van het gebit en de grootte van dieren; alles is aangepast aan een zeer specifieke voedselkeuze. Het is duidelijk dat, vergeleken met de eetgewoonten van runderen en schapen welke slechts 100% van de grassoorten kunnen eten, het wild veel effectiever en ook veiliger gebruik maakt van de aanwezige voedselvoorraad. Hier komt nog bij dat ze zodanig eten dat de plant niet wordt vernield, maar zeer vaak juist tot nieuw uitlopen wordt aangezet. In tegenstelling hiermee is wel speciaal de geit fataal voor de vegetatie: niets wordt gespaard door deze dieren.

Verteringseffectiviteit

De verteringseffectiviteit zou men kunnen gelijkstellen met het vermogen van het dier om gebruik te maken van zijn voedsel. In dit geval een mate van omzetting van de vegetatie in dierlijke eiwitten. Om een vergelijking te -kunnen maken tussen verschillende herkauwers heeft men het uitslachtingspercentage ingevoerd:

schoongemaakte karkassen voor de slager / levend gewicht x 100 %


Het blijkt nu dat dit uitslachtingspercentage voor wild veel hoger ligt dan voor vee. Vee zet een aanzienlijke hoeveelheid voedsel om in vet, wild doet dit vrijwel niet. Bovendien is het darmenstelsel van het wild korter, wat erop wijst dat het een grotere aanpassing heeft aan de vegetatie.

Waterbehoefte

In het algemeen kan gesteld worden dat vee dagelijks water nodig heeft, maar in droge tijden kan het toe met eens in de drie dagen, zonder te verzwakken. Het inheemse vee (kruisingen tussen Zebu en Bos taurus) is in de loop der tijd echter goed aangepast aan de aride omstandigheden en kan langere tijd zonder water.

Bij de behoefte aan water spelen twee factoren mee:

  1. Het vermogen optimaal gebruik te maken van het milieu,
  2. Absolute waterbehoefte per eenheid van lichaamsgewicht.

In een proef gedaan met verschillende Oostafrikaanse diersoorten (zie tabel 1) waaronder Elandantilope (Taurotargus oryx), Oryx (Oryx gazella beisa), Grant's gazelle (Gazella granti), Thomson's gazelle (Gazella thomsonii), Afrikaanse Buffel (Syncerus caffer) en Wildebeest (Connochaetes taurinus) met als vergelijkend materiaal bultrunderen en gewone runderen (Bos indicus en Bos taurus) bleek dat de bewoners van de halfwoestijngebieden en de Zebu waren gespecialiseerd in het gebruik van weinig water. Ze konden een normaal lichaamsgewicht houden bij een watergebruik van ongeveer 2% van hun lichaamsgewicht per dag, wanneer de temperatuur normaal was (22 °C). Hereford koeien (Bos taurus) hadden twee maal zoveel water nodig. De Zebu is fysiologisch meer aangepast dan de inheemse bewoners van galerijbos en van de meer vochtiger streken in het zuiden: Wildebeest en Buffel. Absoluut heeft de Zebu minder water nodig dan de meeste diersoorten. De Elandantilope die absoluut een vrij grote hoeveelheid water nodig heeft, is onafhankelijk van vrij drinkwater. Ze heeft een selectief dieet van vochtrijke gewassen, ze graast in de koele tijden ('s avonds en 's morgens) wanneer er dauw op de grond afgezet wordt, ze vermijdt de middagzon en vormt droge faeces. Een grote schommeling in lichaamstemperatuur maakt het overbodig te transpireren. Al deze lichamelijke aanpassingen zijn kenmerkend voor de woestijnbewoners van  Afrika als Oryx, Algazel  (Oryx gazella damah) Damagazelle (Gazella dama), Liertantilope (Damaliscus lunatus), Dorcesgazelle (Gazella dorcas) en Addax (Addax nasomaculatus).

Van Oryx, Grant's gazelle wordt vermoed, dat ze 6 maanden zonder water kunnen, Dorcasgazelle en Addax kunnen 8-10 maanden zonder water en misschien wel altijd. Bovendien vermoedt men dat ze speciaal opslagweefsel voor water in de maagwand hebben.

Groeisnelheid en gewichtstoename

Uit tabel 2 blijkt duidelijk, dat het wild veel sneller zijn volwassen leeftijd bereikt dan vee. Bovendien is de groeisnelheid van wild over het algemeen veel groter, vooral bij de grotere wildsoorten. De gewichtstoename is groter naarmate het dier jonger is en een zwaarder volwassen gewicht zal krijgen.

Geslachtsrijpe leeftijd

Rundvee in Afrika bereikt de geslachtsrijpe leeftijd gemiddeld na 3½jaar. Bij verbeterd beheer kan dit teruggebracht worden tot 2½ jaar. Schapen en geiten kunnen na 11 maanden drachtig worden. Klein wild is eveneens binnen het jaar geslachtsrijp, middelgroot wild (Topi, wildebeest, kongoni) kan drachtig worden na 13 maanden terwijl grote grazers als Elandantilope en Buffel geslachtsrijp zijn na 2-3 jaar. Het geboortepercentage van wild is erg hoog: ongeveer 95% van alle vrouwelijke dieren werpt elk jaar een jong in het Serengeti Wild Park. Hieruit blijkt dat wilde grazers sneller geslachtsrijp zijn en een snellere voortplanting hebben dan gedomesticeerd vee. Dit heeft het voordeel dat wilde populaties flexibeler kunnen zijn: aangroei tot optimaal bestand geschiedt snel.

Ziekten

Het wild is veel resistenter tegen de inheemse Afrikaanse ziekten, waarvan de N'gana of slaapziekte overgebracht door de Tseetseevlieg wel de bekendste is. Wel brengt ze gevaarlijke ziekten over op vee, wat vroeger aanleiding heeft gegeven tot massale slachtingen. Omgekeerd is het vee ook overbrenger van ziekten als runderpest, mond- en klauwzeer en tuberculose, welke veel slachtoffers kunnen maken onder het wild.

Begrazingsdruk en begrazingscapaciteit

De begrazingscapaciteit (= optimale begrazingsdruk in kg/ha) Is voor een bepaald gebied moeilijk uit te maken. Niet alleen zijn er praktische moeilijkheden ter bepaling, bovendien varieert ze in tijd en plaats afhankelijk van het soort begroeiing, seizoen en verscheidenheid van soorten. Bovendien is ze afhankelijk van de conditie van de vegetatie, beïnvloed door branden, veeweiden en veldwisselbouw. Het beste is de begrazingscapaciteit te bepalen uit de actuele conditie van de vegetatie (dat wil zeggen mate van beweiding: overgraasd, ondergraasd). In de praktijk wordt meestal door middel van visuele bepalingen de biomassa bepaald en tezamen met de conditie van de vegetatie de begrazingscapaciteit geschat. Het is duidelijk dat een grotere verscheidenheid in soorten een groter begrazingscapaciteit inhoudt, aangezien meer ecologische niches bezet worden. Daarom maken wildpopulaties een veel effectiever gebruik van de aanwezige vegetatie dan vee. In wildparken is echter vaak de biomassa te hoog, enerzijds door een te groot aantal dieren van één soort, bijvoorbeeld Olifanten (Loxodonta africana) of Nijlpaarden (Hippopotamus amphibius), zodat deze een groot aantal andere dieren verdringen, of door een gebrek aan predators, zodat de dieren zich ongehinderd kunnen vermenigvuldigen. Deze overbeweiding moet dan door kunstmatige wildstandsbeteugeling in de hand gehouden worden.

Uit tabel 3 blijkt duidelijk dat de begrazingsdruk van vee meestal veel lager ligt dan van wild, dat wil zeggen de vegetatie kan veel minder vee voeden dan wild. Hierbij moet opgemerkt worden dat de toestand van de rangelands (natuurlijke graslanden) bij veeweiden zo slecht is dat de capaciteit van de vegetatie veel lager ligt. Natuurlijk bestaan er grote verschillen in begrazingscapaciteit voor de verschillende klimaat- en vegetatiezones in Afrika. In woestijngebieden is de biomassa slechts 0.3190 kg/km2 bij een soortenaantal van één tot vier. Rond het Tchaadmeer, ten westen van Oum-Chalouba, is de staande biomassa in de halfwoestijn volgens een telling in 1961 80 kg/km2, met 4 verschillende diersoorten. De gebieden zouden volgens historische gegevens echter veel en veel meer dieren kunnen onderhouden. De werkelijke biomassa is echter geen goede maat in verband met de enorme trektochten die de woestijndieren maken op zoek naar voedsel. De veel kleinere bewegelijkheid van vee heeft ook invloed op de begrazingscapaciteit. Vee kan slechts korte tijd zonder water, dat wil zeggen dat ze niet verder dan ongeveer 25 km verwijderd kunnen zijn van drinkplaatsen. Door de zo geschapen concentratie van dieren is het vernielend effect extra groot doordat het niet alleen alles weg graast, maar ook vertrapt. In verband hiermee moet de aandacht gevestigd worden op het desastreuze. effect van kunstmatig aangelegde drinkplaatsen voor vee, zonder een begeleidende controle op de begrazingsdruk. In Senegal werd in het Ferlo gebied een drinkplaats onderzocht welke sinds 3-4 jaar gebruikt werd en in de voorafgaande jaren geen intensieve beweiding kende. Op verschillende afstanden van de drinkplaats werden grondopnamen verricht van de bedekkinggraad van de bodem. Ook werd de groeiverandering van tien percelen nagegaan over een periode van een jaar. De gegevens zijn samengevat in tabel 4.

Manieren van wildlife utilization

Wanneer men gebruik gaat maken van de wilde fauna voor de vleesproductie, kan dit op twee manieren geschieden. Ten eerste met als belangrijkste doel de bescherming van het natuurlijk milieu (bodem, vegetatie en fauna) door middel van duurzame beheersmaatregelen, waarbij vleesproductie een gevolg is van deze maatregelen, namelijk afschot ter handhaving van de optimale biomassa. Ten tweede, met als belangrijkste doel het economisch verantwoord produceren van eiwitten ter leniging van het eiwittekort in deze streken en verhoging van de levensstandaard, met als gelukkig (en voor een duurzame productie noodzakelijk) gevolg de bescherming van het natuurlijk milieu.

Welke doelstelling het belangrijkste zal zijn is afhankelijk van diegene die de verantwoording 'heeft en de prioriteiten die voor een bepaald gebied gelden. Een natuurbeschermer zal eerder uitgaan van het eerste standpunt; een meer economisch gericht persoon, werkzaam in de ontwikkelingshulp of het agrarisch bedrijf zal het tweede standpunt belangrijker vinden. Beide zienswijzen staan echter niet los van elkaar.

Wildlife utilization met het accent op de vleesproductie

De belangrijkste overwegingen die gelden bij het overgaan van vee naar wild voor de productie van vlees zijn een snellere aanvulling van de eiwittekorten door een grotere productie en veiliger gebruik van de vegetatie. Verschillende beheerstechnieken zijn mogelijk ten aanzien van intensiviteit van beweiding en samenstelling van dierpopulaties.

 

Tabel 1. Minimum h.h. water voor een aantal O.-Afrikaanse dieren bij 22 °C en 22-40 °C
(12 uur bij 22 °C en 12 uur bij 40 °C), uitgedrukt in liters/100 kg. dag.




22 °C



22-40 °C


SOORT

Meta- water in

bolisch voedsel

drink-

water

totaal

Meta- water in

bolisch voedsel

drink-

water

totaal

Hereford

0,35

0,16

4,11

4.62

0,22

0,15

6,05

6,42

Zebu

0,24

0,10

1,61

1,95

0,19

0,08

2,95

3,22

Buffel

0,45

0,18

2,80

3,43

0,30

0,13

4,15

4,58

Elandantilope

0,38

0,21

3,15

3.74

0,39

0,19

4,91

5,49

Wildebeest

0,53

0,23

2,23

2,99

0,49

0,20

4,12

4,81

Oryx

0,40

0,18

1,30

1,88

0,65

0,24

2,11

3,00

Thomson's gazelle

0,72

0,23

1,25

2,20

0,47

0,14

2,13

2,74

Grant's gazelle

0,62

0,21

1,25

2,08

0,62

0,21

3,03

3,86

Tabel 2. Gewichtstoename per dag (kg) van vee en wilde grazers op Oost-Afrikaanse natuurlijke weidegronden.

SOORT

Gewichtstoename

per dag

Periode

(mnd)

Adult

Gewicht

Adulte leeftijd

(mnd)

Thomson's gazelle

0,06

10

18,6

 

(Gazella Thomsoni)

0,04

15'

24,0

18

Impala

0,12

10

45,8

 

(Aepyceros melampus)

0,09

18

59,4

24

Grant's gazelle

0,12

10

45,8

 

(Gazella granti)

0,10

18

66,2

24

Topi

0,20

12

114,3

 

(Damaliscus lunatus topi)

0,15

24

132,4

30

Kongoni

0,23

12

122,5

 

(Alcelaphus buselaphus cokii)

0,18

24

150,6

30

Wildebeest

0,24

12

 

 

(Connochaetes taurinus)

0,20

24

163,3

 

0,19

30

208,7

45

Elandantilope

0,24

48

283,5

 

(Taurotragus oryx)

 

 

376,5

 

Schapen

0,05

18

20,0

 

 

 

 

45,4

18

Rundvee

0,14

 

158,8

 

 

 

 

453,6

60

We onderscheiden game farming en game ranching.

Game farming

Ten aanzien van economisch ingestelde wildlife utilization projecten zal het voordelen hebben het wild binnen bepaalde, gemakkelijk te overziene grenzen te houden. Ook zal het gemakkelijker zijn het soortenaantal klein te houden, zodat vangtechnieken niet veel tijd en moeite kosten. De economisch beste manier is dan ook het houden van gedomesticeerde dieren van één soort, welke binnen omheiningen graast.

Veel ervaring met het tot huisdier maken heeft men echter niet met het Afrikaanse wild. In het verleden is echter wel gedurende kortere of langere tijd gebruik gemaakt van gedomesticeerd wild. In het oude Rome, in Mesopothamië en vooral in het oude Egypte zijn talrijke dieren tam gemaakt, zowel voor esthetische doeleinden als voor de vleesproductie. Een graftombe uit 2500 v. Chr. te Saggara (Mesopothamië) vermeldt aantallen van 1135 stuks Dorcas gazellen, welke naast 3988 stuks rundvee worden gehoed. Door fresco's uit het oude Pompeï is bekend dat gazellevlees op de markt werd verkocht, in behoorlijke hoeveelheden.

In Egypte waar een enorme verscheidenheid aan soorten tam werd gemaakt, waren vooral de Dorcas gazelle, de Berggazelle U (Gazella gazella), de Addax en de Algazel voor domesticatie in grote aantallen gebruikt. Later verdween de gewoonte en nam vooral het schaap de plaats in van de gazelle; waarschijnlijk in verband met de wolproductie. Eén voorloper is bekend van de hedendaagse pogingen tot tam maken van wilde soorten voor agrarisch gebruik. De Afrikaanse Elandantilope (vooral ondersoort gigas) werd reeds in 1896 door Friedrich Falz-Fan op zijn steppen landgoed Askania Nova in de Zuid-Oekraine ingevoerd en tam gemaakt. Er bestaat nu nog een florerende kudde, welke dagelijks gemolken wordt. In navolging van deze geslaagde poging is op vele plaatsen in Afrika de Elandantilope gedomesticeerd, vooral in Zuid-Afrika en in Zimbabwe. Zelfs in Brazilië wordt de Elandantilope experimenteel op een farm gehouden ter verbetering van de conditie van de vegetatie. Het echtpaar Crawford heeft uitgebreid onderzoek verricht naar de kwaliteiten van liet vlees van de Elandantilope in verband met de voedingswaarde en de aanwezigheid van belangrijke eiwitten. Op een kleine schaal is verder door diverse personen de Zebra en de Kaapse Buffel gedomesticeerd. Volledige domesticatie is echter bij vele soorten niet mogelijk zodat halfdomesticatie, het wennen aan menselijke nabijheid, meer mogelijkheden heeft.

Game ranching

Het houden van wild, eventueel in combinatie met vee op uitgestrekte ranches, wordt reeds een aantal jaren toegepast in Zuid-Afrika en Zimbabwe. Boeren in Zuid-Afrika hebben reeds vroeg doorgehad dat het houden van wild, speciaal springbok (Antidorcas rnarsupialis) en gemsbok (Oryx gazella gazella) beter voor de conditie van de rangelands was dan schapen. Vlees van wild werd verkocht aan de plaatselijke slagers of verwerkt tot biltong (reepjes gedroogd vlees). In Zimbabwe hebben Dasmann en Mossman op de Henderson farm in 1959-1960 onderzoek verricht naar de mogelijkheden van exploitatie en afzet van wild. Moeilijkheden die zich voordoen bij game ranching spelen zich voornamelijk af op het gebied van de 'oogstmethoden' het vervoer en de mogelijkheden tot afzet. Door de uitgestrektheid van de ranches zijn schattingen van de hoeveelheid wild, schattingen van het percentage dat geoogst kan worden en manieren van vangen of schieten niet eenvoudig. Ten aanzien van de schatting van het aantal, geeft Dasmann de volgende methode: door langzaam met een Landrover over een track te rijden en het aantal dieren van één soort te tellen met in acht name van de afstand tot de weg, kan door de rijafstand te vermenigvuldigen met de gemiddelde afstand van de dieren tot de weg het oppervlak berekend worden waarop het aantal getelde dieren voorkwam. Zo werd een redelijke schatting verkregen van de biomassa per oppervlakte-eenheid. De methode werd voor het eerst toegepast in Amerika door dr. Ralph King voor het tellen van herten in bebost terrein. De juistheid van de schattingen is echter nogal afhankelijk van de grootte van het soort wild, de opvallendheid in het terrein en de mate van zeldzaamheid van de soort. Op den duur zullen echter door berekeningen van reproductiesnelheid, sterfte etc. bruikbaarder schattingen verkregen kunnen worden. Een andere moeilijkheid is de manier van 'oogsten' van het wild. De volgende methoden worden toegepast in Oost-Afrika

1.      Afschieten met geweren. Overdag en 's nachts. Vanuit hinderlagen bij drinkplaatsen, met behulp van Landrovers of met lichtbakken.

2.      Schieten met injectiegeweren. Voordeel van minder lawaai.

3.      Zetten van vallen. (een ethisch bedenkelijke methode!).

4.      Drijven volgens ‘Keddah’ systeem in tunnels van netten.

Dasmann en Mossmann volgden op de Anderson farm de methode van afschieten met geweren vanuit hinderlagen bij drinkplaatsen, vooral 's nachts. De dieren hadden weinig last van het lawaai en bleven terugkomen naar de drinkplaatsen. De methode is echter vrij arbeidsintensief en zal voor grotere hoeveelheden niet praktisch zijn. Ten aanzien van de laatste methode (4), welke in verband met het snel vangen en selecteren van grote kuddes wel het effectiefste is kan onderzoek over de toepassing van het 'Keddah' systeem bij de Litschie Waterbok (Hydrotragus leche) op de Kafue Flats in Zambia aangehaald worden. Het Keddah-systeem wordt in Alaska gebruikt bij het vangen van rendieren. Hierbij wordt de kudde langzamerhand gedurende 7-10 dagen omsingeld en opgedreven naar een ovale kraal met een trechtervormige toevoertunnel. De opening van deze tunnel is 1 mijl breed en loopt toe tot een breedte van 100 yards bij de ingang naar de kraal. Binnen deze omheinde ruimte worden de dieren verder geselecteerd en, voor zover voor de slacht geschikt geacht, in valkuilen geleid. Bij deze proef bleek dat de dieren zich vaak kapot liepen op de netten; er overheen sprongen of uitbraken door rechtsomkeert te maken langs de drijvende Landrovers heen. Men achtte deze methode van drijven en vangen wel geschikt, wanneer 6ft hoge netten werden gebruikt en de drijvers te voet gingen. Het gebruik van lokdieren (met kalmeringsmiddelen ingespoten) in de drijftunnel werd bevorderlijk geacht. Een artikel in het Zuid-Afrikaanse maandblad: S. A. Digest vermeldt, dat het gebruik van ondoorzichtige plastic doeken beter is voor de rust van de kudde dan doorzichtige netten waar ze vaak doorheen trachten te breken. Game ranching, het extensief benutten van de natuurlijk weidegronden door wild, met eens per jaar een 'round up', zal zeker voor de Sahellanden mogelijkheden bieden. Ook hier echter zal pas na onderzoek ter plaatse uitgemaakt kunnen worden welke diersoorten, welke combinatie van soorten, welke manieren van vangen voor ieder soort het meest geschikt is.

Wildlife utilization met het accent op natuurbescherming

De meeste diersoorten die eventueel geschikt zijn om als vee te houden worden bedreigd met uitsterven door concurrentie van vee, het opdringen van de akkerbouw en de uitgebreide jacht welke op hen wordt gemaakt. Gelukkig- rijst langzamerhand het besef bij verschillende regeringen dat de natuurlijke hulpbronnen van hun land te waardevol zijn om aan hun lot over gelaten te worden en gaat men op grote schaal over tot het nemen van beschermende maatregelen. Te veel bescherming van de fauna echter heeft vaak hetzelfde effect op het milieu als totaal geen bescherming. In Oost-Afrika heeft overbescherming in de natuurreservaten geleid tot vernieling van de vegetatie en soortenverarming door te grote aantallen Olifanten en Neushoorns, dieren die nauwelijks natuurlijke predators kennen en zich daarom sterk konden uitbreiden. Savory spreekt zijn verontrusting uit over de toekomst van de huidige Nationale Wildparken in Zimbabwe. Ook deze zijn door een te strikte bescherming van het grote wild in vergevorderde staat van degradatie.

Het landschap is zeer open geworden en het wild is gemakkelijk gade te slaan. Van dit punt uit is het nog slechts een kwestie van tijd voor de totale vernietiging van het landschap. Alle vegetatie verdwijnt, de erosie neemt hand over hand toe. Deze ongunstige ontwikkeling kan echter vermeden worden door een juiste manier van beheer: een handhaving van een optimale begrazingsdruk. Dit kan dan samengaan met afschot van geselecteerde dieren, welke gebruikt kunnen worden als voedsel. Als voorbeeld kan hier genoemd worden de Saiga antilope (Saiga tatarica) in de USSR. In 1922 waren er nog maar 1000 dieren over in de eens door miljoenen bevolkte steppen van Rusland. Na het invoeren van een jachtverbod en een nauwkeurige studie van de levenswijze van de Saiga, waardoor veel bekend werd over de oorzaken van de terugloop van de populatie (naast oorzaken als overmatig stropen) liep het aantal in 30 tot 40 jaar op tot 2.000.000 in 1960. Bovendien kon veilig een aantal dieren afgeschoten worden, zonder dat de populatie terugliep, s waardoor de habitat van het dier intact bleef. De Saiga produceert nu 6000 ton eersteklas vlees, grote hoeveelheden leer, oliën, grondstof voor medicijnen en ander bijproducten.

Slotopmerking

Of wildlife utilization hét antwoord is op de vernietiging van het milieu in de Sahellanden kan natuurlijk niet met zekerheid geworden. Ontelbare andere aspecten zitten vast aan de verandering van rundvee op wild. Dat het houden van wild echter grote voordelen heeft boven rundvee zal echter duidelijk zijn en ook dat deze voordelen in geheel Afrika gelijk zullen zijn.

 

Tabel 3. Gemiddelde jaarlijkse begrazingsdruk (kg/ha) van vee en wild.

VEGETATIETYPE

LOCATIE

DIERSOORT

BIOMASSA

Acacia-savanna

Kenya-Masailand

vee, geiten, 'schapen

19,6 -28,0

Acacia-savanna

Kenya-Masailand

wild

157,6

Acacia-savanna

Tanzania-Masailand

wild

65,5-123,1

Matig beheerd

'Red-Oat' grasl.

Kenya

rundvee

37,3- 56,0

Acacia-Comm. Bush

Ken./Tanz. Masailand

schapen, geiten

3,7- 13,5

Acacia-comm. Bush

Ken./Tanz. Masailand

wild

52,5

 

Tabel 4. Invloed van een drinkplaats op de vegetatie.


afstand van de

 

 

resultaten in %

drinkplaats in km

0

½

 

26*

kale bodem

100

99

 

98

95

strooisel

0

16

 

50

69

levend gras

0

1

 

2

5

verandering van

10 percelen

 

 

aantallen

uitbreiding van

levend gras

0

0

 

0

5

uitbreiding kale bodem

10

10

 

10

5

* Dit is de helft van de afstand tot de volgende drinkplaats.


Literatuur

Crawford, M.A. and S.M. - An examination of New Systems of Livestock Management based on the African Ecosystems, 1971.

Darlington, C. D. - The Evolution of Men and Society N.Y .1973. Dasmann. R. F. - African Game Ranching, London, 1964.

Grzimek, B. - Het leven der Dieren. Deel XIII, 1969.

Monod, Th. & Toupet, Ch. - Utilisation des terres de la Région Sahara-Sahélienne. in: Stamps, L. D. Histoire de l'Utilisation des terres des Régions Arides. UNESCO. Recherche sur la zone Aride, XVII, 1960? Payne, W. J. A. - The Origin of Domestic Cattle in Africa. Emp. J. Exp. Agric. 32: 97113, 1964.

Savory,.C.A.R. - Crisis in Rhodesia. Oryx X (1) : 25-30, 1969.

Talbot, L. M. - Comparison of the Efficiency of Wild Animals and Domestic Livestock in Utilization of East African Rangelands. IUCN publ. N.S.1: 329-35, 1963. Taylor, C.R. - The Minimum Water Requirements of some East African Bovids. in: Crawford, M. A. ed. Comparitive Nutrition of Wild Animals. Symp. Zool. Soc. Lon. no: 21: 195-206, 1968.

Zeuner, F. E. - A History of Domesticated Animals. Hutchinson London, 1963.



Valid HTML 5!   Correct CSS!